Hoofdstuk 3: Parlementaire democratie Flashcards

(35 cards)

1
Q

Democratie

A

Bestuursvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Referendum

A

Volksstemming over een bepaalde politieke kwestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Indirecte democratie / Parlementaire democratie

A

Het volk neemt niet zelf de beslissingen maar laat dit over aan gekozen vertegenwoordigers (in een parlement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Belangrijkste kenmerken van de parlementaire democratie in Nederland (7)

A
  1. Rechten van minderheden worden gerespecteerd
  2. Machtenscheiding
  3. Bevolking kiest volksvertegenwoordigers in het parlement
  4. Regering en parlement maken samen wetten en deze gelden pas als de meerderheid dit besluit
  5. Er is individuele vrijheid
  6. Burgers hebben politieke grondrechten: iedereen vanaf 18 jaar mag stemmen en zich verkiesbaar stellen; iedereen mag een politieke partij of vereniging oprichten; verkiezingen zijn vrij, eerlijk en geheim; iedereen mag demonstreren
  7. Er bestaat persvrijheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belangrijkste kenmerken van een autoritair regime (7)

A
  1. Geen machtenscheiding
  2. Geen onafhankelijke rechters
  3. Bij verkiezingen is er sprake van verkiezingsfraude, manipulatie en geweld
  4. Oppositiepartijen zijn vaak verboden
  5. Geen rechtsstaat en grondrechten worden niet gerespecteerd
  6. Geen persvrijheid
  7. Grote rol voor militairen om verzet van het volk te onderdrukken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ideologie

A

Verzameling ideeën over wat belangrijk is in de maatschappij en hoe mensen het beste met elkaar kunnen samenleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Linkse ideologie

A

Wil dat de overheid actief ingrijpt om de ongelijkheid tussen mensen te verminderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rechtse ideologie

A

Vindt dat mensen zelf verantwoordelijk zijn voor een beter bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Politiek midden

A

Ideologie tussen links en rechts in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Liberalisme

A

Politieke ideologie waarbij mensen niet als gelijk gezien worden, maar wel als gelijkwaardig. Persoonlijke en economische vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn belangrijke waarden. Zijn voor vrijemarkteconomie. Ook wel rechts genoemd. Bijvoorbeeld VVD, D66, Volt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Socialisme / Sociaaldemocratie

A

Politieke ideologie waarbij benadrukt wordt dat niet iedereen gelijke kansen en mogelijkheden heeft. Overheid moet zorgen dat mensen solidair zijn. Kennis, inkomen en macht moeten eerlijker verdeeld worden. Solidariteit en gelijkwaardigheid zijn belangrijke waarden. Ook wel links genoemd. Bijvoorbeeld PvdA, SP, GroenLinks.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Confessionalisme / Christendemocratie

A

Politieke ideologie gebaseerd op het geloof / christendom. Streeft naar een samenleving gebaseerd op waarden uit de Bijbel. Naastenliefde en saamhorigheid zijn belangrijke waarden. Overheid laat zoveel mogelijk over aan maatschap organisaties (maatschappelijk middenveld). Tussen links en rechts in (midden). Bijvoorbeeld CDA, ChristenUnie, SGP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Progressief

A

Vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen (persoonlijke vrijheid of veranderingen in het algemeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conservatief

A

Behoudend, benadrukken wat al is bereikt, tradities in stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Actiegroep

A

Groep die één bepaald doel wil bereiken, bijvoorbeeld behoud van natuur of welzijn van dieren. Roepen op om actie te voeren of gaan demonstreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Belangengroep

A

Verdedigt de belangen van één bepaalde groep, bijvoorbeeld scholieren, weggebruikers of huizenbezitters. Geven voorlichting, lobbyen en voeren actie.

17
Q

Politieke partij

A

Groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een goede samenleving

18
Q

Actief kiesrecht

A

Recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen

19
Q

Passief kiesrecht

A

Recht om je verkiesbaar te stellen

20
Q

Spindoctor

A

Communicatiedeskundige die kandidaten adviseert over een zo positief mogelijk imago

21
Q

Zwevende kiezer

A

Kiezer die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemt

22
Q

Voornaamste redenen om een partij te kiezen (4)

A
  1. Standpunten komen overeen met jouw ideeën
  2. Partij let goed op jouw belangen
  3. Je stemt strategisch
  4. De persoon spreekt je aan
23
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het totale aantal zetels

24
Q

Districtenstelsel / Meerderheidsstelsel

A

Het land wordt verdeeld in districten en per district komt de kandidaat met de meeste stemmen als afgevaardigde in het parlement (bijvoorbeeld in de VS en VK)

25
Regering
Heeft officieel de dagelijkse leiding van Nederland, bestaat uit de koning en ministers
26
Kabinet
Is in de praktijk verantwoordelijk voor de besluiten in de landelijke politiek, bestaat uit ministers en staatssecretarissen
27
Premier / Minister-president
Leider van de regering, zorgt dat ministers goed met elkaar samenwerken
28
Minister
Heeft eigen beleidsterrein, bijvoorbeeld Defensie, Onderwijs, Financiën, geeft leiding aan duizenden ambtenaren
29
Staatssecretaris
Werkt onder minister, is verantwoordelijk voor een deel van zijn beleidsterrein
30
Troonrede
Leest de koning op Prinsjesdag (derde dinsdag in september) voor, hierin staat wat de regering heeft bereikt en het komende jaar wil gaan doen
31
Miljoenennota
Opent de minister van Financiën op Prinsjesdag, hierin staan alle plannen van het kabinet voor dat jaar. Tevens de rijksbegroting: overzicht van alle inkomsten en uitgaven die het kabinet verwacht.
32
Kabinetsformatie
Samenstellen van ministers en staatssecretarissen die samen het land besturen
33
Coalitie
Samenwerkingsverband van twee of meer partijen
34
Regeerakkoord
Plannen van de coalitie voor de komende jaren
35
Formateur
Meestal lijsttrekker van de grootste partij, zoekt geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar, wordt doorgaans minister-president