Hoofdstuk 3.1: nucleïnezuren

Question 1

twee soorten nucleïnezuren

Answer 1

DNA en RNA

Question 2

DNA

Answer 2

desoxyribonucleïnezuur

Question 3

RNA

Answer 3

ribonucleïnezuur

Question 4

uit wat bestaan nucleïnezuren?

Answer 4

nucleotiden

Question 5

% Adenine in verband met % Thymine en % Cytosine ivm
% Guanine

Answer 5

Per soort is het %A gelijk aan het % T en het % C gelijk aan het % G

Question 6

nucleotides-samenstelling per soort

Answer 6

Is verschillend van soort tot soort

Question 7

uit wat bestaan nucleotiden?

Answer 7

• sacharide in een 5-ring: desoxyribose of ribose
• fosforzuur
  -organische base: adenine, cytosine, guanine, thymine(DNA) of uracil(RNA)

Question 8

Regel van Chargaff

Answer 8

In een DNA-molecule is %A altijd gelijk aan %T en is %C altijd gelijk aan %G

Question 9

Wat hebben Crick en Watson gevonden

Answer 9

-DNA is een dubbele helix
-DNA heeft een complementaire structuur
-DNA heeft een antiparallele structuur

Question 10

DNA is een dubbele helix?

Answer 10

DNA is opgebouwd uit 2 strengen van nucleotiden. Die vormen 2 suiker-fosfaatruggengraten verbonden door basenparen. De twee strengen zijn schroefvormig gedraaid rond een as

Question 11

DNA heeft een complementaire structuur?

Answer 11

Volgorde van de basen heeft geen vaste regelmaat, maar A altijd tegenover T/U en G altijd tegenover C. Door waterstofbruggen tussen de basen blijven de 2 strengen samen. Tussen A en T/U zijn er 2 waterstofbruggen en tussen G en C zijn er 3 waterstofbruggen

Question 12

DNA heeft een antiparallelle structuur?

Answer 12

De 2 ketens van het DNA staan tov elkaar tegengesteld georiënteerd. De ene is streng gaat van 5’->3’ en de andere 3’->5’

Question 13

wat zorgt er voor dat er informatie kan gelezen worden uit een stuk DNA (gen)

Answer 13

door de volgorde v/d basen die bestaat vooor 1 bepaalde soort eiwit

Question 14

gen

Answer 14

eem fragment DNA dat de code bevat voor de aanmaak van een bepaald eiwit

Question 15

junk DNA

Answer 15

DNA stukjes waarvan men niet weet wat de functie is

Question 16

waar bevinden DNA moleculen zich?

Answer 16

in de celkern in de vorm van chromatinedraden die gewikkeld zijn rond histonen(bolvormige eiwitten)

Question 17

waar komen RNA-moleculen voor?

Answer 17

komen zowel voor in de celkern als in de cytosol.

Question 18

hoe ziet een RNA-molecule eruit?

Answer 18

RNA bestaat uit een enkele streng. Zoals DNA ook fosfaatbruggen waardoor verschhillende nucleotiden aan elkaar worden gezet tot een lange keten. Kan opgevouwen worden door waterstofbruggen onderling tussen A-U en G-C

Question 19

3 soorten RNA

Answer 19

rRNA (ribosomaal RNA)
mRNA (messenger-RNA)
tRNA (tranfer-RNA)

Question 20

verschillende functies van eiwitten

Answer 20

• bouwstenen van weefsels (keratine=haar, spieren=actine/myosine)
• enzymen (lactase, maltase)
• immuniteit (antigenen)
• transport (hemoglobine)
• hormonen (adrenaline, insuline)

Question 21

Waaruit bestaan een eiwit?

Answer 21

aminozuren

Question 22

welke binding vindt er plaats tussen deze bouwstenen

Answer 22

peptidebinding

Question 23

wat doet een gen bij de eiwitsynthese?

Answer 23

levert de informatie om een bepaalde eiwit te maken. Door de code die de organische bases op bepaalde genen kan men 20 verschillende aminozuren herkennen en samenbinden tot een eiwit

Question 24

hoe wordt de informatie van de celkern naar het cytoplasma gebracht?

Answer 24

door transcriptie en translatie

Question 25

transcriptie

Answer 25

het gen van het DNA dat de code draagt voor de aanmaak van het eiwit wordt gekopieerd door middel van RNA (specifiek mRNA) "overschrijven" van nucleotiden-taal naar nucleotiden

Question 26

translatie

Answer 26

het mRNA wordt naae het cytoplasma gebracht tot bij de ribosomen. Deze kunnen de code ontcijferen en de juiste aminozuren aan elkaar plakken tot een eiwit vertalen van nucleotiden-taal naar aminozuur-taal

Question 27

proces van transcriptie

Answer 27

1) dubbele helix wordt losgemaakt aan de gen door enzym lactase (verbreekt H-bruggen tussen basen) 2) 1 streng van het DNA wordt gekopieerd = codogene streng. RNA-polymerase beweegt lang de codogene streng en kopieert het stukje DNA met restjes RNA en vormt zo mRNA-streng 3) mRNA gaat via kernporiën naar het cytoplasma en wordt opgevangen door een ribosoom. De 2 complementaire strengen DNA sluiten terug en vormen terug een dubbele helix

Question 28

Fout in mRNA

Answer 28

door gebrek in nauwkeurigheid, kan er een fout in het kopieren voorkomen, maar dat is niet zo erg omdat: 1) op 1 gen worden meestal meerdere mRNa ketens gemaakt, niet alle afdrukken zullen dus een fout bevatten 2) mRNA-moleculen hebben een korte levensduur en worden regelmatig afgebroken en vervangen

Question 29

Translatie

Answer 29

informatie van mRNA moet worden omgezet in aminozuurvolgorde van een polypeptide.

Question 30

proces translatie

Answer 30

Ribosoom schuift over mRNA streng en rijgt, in functie van de basen op het mRNA , de aminozuren aan elkaar op hhet einde van het te coderen stukje, valt het ribosoom van het mRNA en komt het eiwit vrij in de cytosol

Question 31

triplet

Answer 31

Drie basen in het DNA

Question 32

codon

Answer 32

3 basen in het RNA

Question 33

tRNA

Answer 33

levert de juiste aminozuren aan bij de ribosomen. elk tRNA transporteert een specifiek aminozuur. een tRNA-molecule is ongv. 80 nucleotiden gtroot een heeft de vorm van een klaverblad. bovenaan draagt het tRNA een specifiek aminozuur, Onderaan bevindt zich een anticodon