Hoofdstuk 4 De financiën in balans Flashcards

(54 cards)

1
Q

afschrijvingskosten (4.1)

A

De kosten van de waardevermindering van kapitaalgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijfskosten (4.1)

A

De kosten van het bedrijf, behalve de inkoopwaarde van de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

brutowinst (4.1)

A

Omzet - inkoopwaarde van ze omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

btw (5.1)

A

Kostprijsverhogende belasting op bijna alle goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

eigen vermogen (4.1)

A

Totaal vermogen - vreemd vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

financieringsplan (4.1)

A

Het plan dat uitlegt hoe de onderneming aan het geld komt om te kunnen starten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inkoopwaarde van de omzet (4.1)

A

Het bedrag waarvoor de ondernemer de goederen zelf heeft ingekocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

investeringsbegroot (4.1)

A

Een overzicht van de verwachte uitgaven om een bedrijf te starten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nettowinst (4.1)

A

Brutowinst - bedrijfskosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

resultatenbegroting (4.1)

A

Een overzicht van alle verwachte kosten en opbrengsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

totaal vermogen (4.1)

A

De totale waarde van alle bezittingen van het bedrijf. Of: eigen vermogen + vreemd vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voorraad goederen (4.1)

A

De hoeveelheid goederen die in het bedrijf aanwezig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vreemd vermogen (4.1)

A

De schulden van het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

activa (4.2)

A

Bezittingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

balans (4.2)

A

Een overzicht van de bezittingen en schulden van een bedrijf op een bepaald tijdstip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

crediteuren (4.2)

A

Leveranciers aan wie een bedrijf nog geld schuldig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

debiteuren (4.2)

A

Klanten die hun rekening nog moeten betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

liquode middelen (4.2)

A

Kasgeld en banktegoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

passiva (4.2)

A

De schulden van een bedrijf en het eigen vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vaste activa (4.2)

A

Bezittingen die langer dan één productieproces of een jaar meegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vlottende activa (4.2)

A

Bezittingen die één productieproces of korter dan een jaar meegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

resulatenenrekening (winst- en verliesrekening) (4.3)

A

Overzicht van de opbrengsten, kosten en winst in een jaar

23
Q

bedrijfskosten (5.1)

A

De kosten van een bedrijf (exclusief de inkoopwaarde van de omzet)

24
Q

bedrijfsresultaat (5.1)

A

De nettowinst

25
break-evenafzet (5.1)
De afzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten
26
break-evenomzet (5.1)
De omzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten
27
consumentenprijs (5.1)
De verkoopprijs inclusief btw
28
kosten per eenheid product (5.1)
De totale kosten gedeeld door het aantal stuks
29
proportonieel variabele kosten (5.1)
De variabele kosten stijgen evenredig mee met de productie
30
verlies (5.1)
De kosten zijn hoger dan de opbrengsten
31
automatisering (5.2)
Vervangen van denkwerk door machines
32
brutoloon (5.2)
Het loon dat de werknemer zijn werkgever (en waar de werkgever bedragen op inhoudt)
33
concurrentiepositie (5.2)
Hoe sterk een bedrijf of land economisch is in vergelijking met andere bedrijven of landen
34
loonbelasting (5.2)
Voorheffing van de belasting op inkomen, winst en vermogen
35
loonheffing (5.2)
Loonbelasting + premies volksverzekeringen
36
mechanisatie (5.2)
Vervangen handarbeid door machines
37
nettoloon (5.2)
Brutoloon verminderd met alle inhoudingen
38
premies werkgever
De sociale lasten van de werkgever
39
volksverzekeringen (5.2)
Verzekeringen die het hele volk verzekeren tegen gemaakte kosten of verlies aan inkomen
40
werkgever (5.2)
Iemand die werknemers in dienst heeft
41
werknemersverzekeringen (5.2)
Verzekeringen die werknemers verzekert tegen verlies aan inkomen door werkeloosheid of arbeidsongeschiktheid
42
wig (5.2)
Het verschil tussen de brutoloonkosten van de werkgever en het nettoloon van de werknemer
43
doelgroep (5.3)
Het deel van de markt waar het bedrijf zich in de eerste plaats op richt
44
e-commerce (5.3)
Handel drijven via computernetwerken
45
marketing (5.3)
Beïnvloeden van potentiële klanten
46
marketingmix (5.3)
De mix van de vijf P’s om potentiële klanten zo goed mogelijk te beïnvloeden
47
merkreclame (5.3)
Reclame waarbij het merk centraal staat
48
personeelsbeleid (5.3)
Het juiste personeel aantrekken, passend bij de te verkopen goederen en diensten
49
plaatsbeleid (5.3)
Een goede vestigingsplaats kiezen en op een goede manier het product aanbieden
50
prijsbeleid (5.3)
Een prijs bepalen waarbij de doelstelling van het bedrijf gehaald wordt, bijvoorbeeld maximale winst
51
prijsdiscriminatie (5.3)
Verschillende groepen consumenten betalen voor hetzelfde product een verschillende prijs
52
productbeleid (5.3)
De eigenschappen van het product veranderen om de klanten tevreden te houden of meer klanten te winnen voor het product
53
productreclame (5.3)
De aanbieder promoot de kwaliteiten van het product
54
promotiebeleid (5.3)
De manier waarop een bedrijf het product onder de aandacht brengt