Hoofdstuk 5 Flashcards
(71 cards)
1
Q
Tekenen
A
To draw / to sign
2
Q
Streng
A
Strict
3
Q
Uitgesproken
A
Pronounced
4
Q
Wennen (aan) Gewend zijn (aan)
A
Get used to
5
Q
Verzamelen
A
To collect
6
Q
De steer
A
Atmosphere
7
Q
Vestigen, zich (in)
A
Settle yourself
8
Q
Heersen
A
Prevail, dominate
9
Q
Opgroeien
A
to grow up
10
Q
Opmerkelijk
A
Remarkable
11
Q
De overheid
A
Government
12
Q
Enerzijds - anderzijds
A
On the one hand - on the other hand
13
Q
Overblijven (bleef over, is overgebleven)
A
To remain
14
Q
Afraden
A
Discourage, advice not to do
15
Q
De opvoeding
A
Education, upbringing
16
Q
Het gezag
A
Authority
17
Q
Uiten, zich
A
Express themselves
18
Q
Qua
A
In terms of
19
Q
De ruimte
A
Space, place, room
20
Q
Bestrijden (bestreed bestreden)
A
Fight, combat, oppose
21
Q
Het beleid
A
Policy
22
Q
Betreffen (betrof, betroffen)
A
To concern, to affect
23
Q
Bot
A
Unfriendly, blunt
24
Q
Rechtdoorzee
A
Straightforward
25
Calvinistisch
Sober, understated
26
Bourgondisch
Enjoying everything in your life
27
Vrijgevochten
Free willing
28
Kortzichtig
Short-sighted
29
Doorzetter
Go-getter
30
(on)aangenaam
(un)pleasant
31
bazig
bossy, masterful
32
bevestigen
to confirm
33
het bewijs
proof
34
bewijzen
to prove
35
constateren
to establish, to note
36
de constatering
the observation
37
degelijk
decent, solid
38
wel degelijk
indeed, certainly
39
ene
one
40
de grens
border
41
grens stellen
to limit, to draw the line
42
de hersenen
brain
43
inschikkelijk
tolerant, compliant, accommodating
44
juist
correct
45
het kader (in het kader van)
frame, framework (within the framework/confines of)
46
de mate (met mate)
rate (to some rate / degree / extent)
47
de noemer
denominator
48
onder de noemer
under the title
49
onder andere (o.a.)
among others
50
optreden (trad op, opgetreden)
to perform, to act, to play, to take action, to appear
51
overschakelen (op)
to switch over (to)
52
schuiven (schoof, geschoven)
to slide, to push
53
stuiten op
to encounter
54
tegenstrijdig
contradictory
55
terecht
correct, appropriate / justly, rightly
56
terechtkomen (kwam terecht, is terechtkomen)
to end up
57
de twijfel
doubt
58
twijfelen
to doubt
59
vaststellen
to establish
60
volledig
completely, fully
61
wisselen
to change
62
ergens niet omheen kunnen
smth is a fact, you have to accept the situation
63
niet veel van iets moeten hebben
do not like smth
64
de heimwee
homesickness
65
ingeburgerd
established
66
de tentoonstelling
exhibition
67
de traan
tear
68
verlaten
to leave, to abaddon
69
dol zijn op
to be fond of, to love
70
nuchter
sober
71
sfeer
ambiance, atmosphere
