Hoofdstuk 5 en 6 Flashcards

1
Q

budget

A

begroting; bedrag om te besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cybercriminaliteit

A

criminaliteit op internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

defensief

A

verdedigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

conversatie

A

gesprekken voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gerenommeerd

A

gunstig bekend staand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

identiek

A

gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

instinctief

A

instinctmatig; onbewust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

roedel

A

troep; kudde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

latent

A

verborgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

professionals

A

beroepskrachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

lobbywerk

A

besluitvormers beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mutaties

A

wijzigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

metropolen

A

wereldsteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Maritiem

A

(voor de) scheepvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

accentueren

A

benadrukken(Voorbeeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adhesie betuigen

A

steunbetuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

blamage

A

stommiteit; blunder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

continueren

A

voortzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

crypte

A

grafkelder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

delta

A

land in een gesplitste riviermonding (in de vorm van een driehoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

diagnostische test

A

test die vaststelt (door middel van o.a. bloedonderzoek) of iemand een ziekte heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

gechargeerd

A

overdreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

incompetente

A

ongeschikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

imposante

A

indrukwekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

een opportunist

A

iemand zonder principes die bij elke gelegenheid zijn eigen voordeel zoekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

penetrante

A

doordringend; scherp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

display

A

leesvenster; beeldscherm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

statisch(e)

A

vast; onveranderlijk

29
Q

dynamisch proces

A

voortdurende ontwikkeling

30
Q

gewaarborgd

A

gegarandeerd (zodat er zekerheid over bestaat)

31
Q

lucratief

A

winstgevend

32
Q

preventief fouilleren

A

iemand betasten om te kijken of hij wapens bij zich heeft om te voorkomen dat hij daarmee een geweldsmisdrijf pleegt

33
Q

recycling

A

(het) opnieuw gebruiken van afvalstoffen of onderdelen

34
Q

terdege

A

(zeer) goed

35
Q

trendy

A

eigentijds; modieus

36
Q

uitheemse

A

buitenlandse

37
Q

illegale

A

verboden

38
Q

verloedering

A

(het) in moreel opzicht achteruitgaan

39
Q

realityprogramma’s

A

uitzending met het leven van alledag; zoals rampen en ongelukken; als onderwerp

40
Q

Elkaar de bal toespelen

A

elkaar helpen

41
Q

Een balletje kan raar rollen

A

de afloop is soms moeilijk te voorspellen

42
Q

Een balletje opgooien over iets

A

met een idee komen hoe anderen erover denken

43
Q

Een balletje slaan

A

tennissen

44
Q

Iemand buitenspel zetten

A

uitschakelen

45
Q

De handdoek in de ring werpen

A

de strijd opgeven

46
Q

De lat te hoog leggen

A

te hoge eisen stellen

47
Q

Op de lange latten staan

A

skiën

48
Q

Op de man spelen

A

zich niet zakelijk tegen iemand opstellen in een discussie; maar hem persoonlijk hard aanvallen

49
Q

Een race tegen de klok

A

enorm snel werken om op tijd klaar te zijn

50
Q

Een scheve schaats rijden

A

iets doen dat niet mag of niet hoort

51
Q

In de startblokken staan

A

op het punt staan te beginnen

52
Q

aartsvijand

A

aartsvijand

53
Q

caissière

A

caissière

54
Q

dichtstbijzijnd

A

dichtstbijzijnd

55
Q

drinkyoghurt

A

drinkyoghurt

56
Q

drukprocedé

A

drukprocedé

57
Q

elektricien

A

elektricien

58
Q

geenszins

A

geenszins

59
Q

gewelddadig

A

gewelddadig

60
Q

hartstikke

A

hartstikke

61
Q

litteken

A

litteken

62
Q

liveoptreden

A

liveoptreden

63
Q

reizigersdiarree

A

reizigersdiarree

64
Q

ritssluiting

A

ritssluiting

65
Q

seksualiteit

A

seksualiteit

66
Q

shocktherapie

A

shocktherapie

67
Q

sperzieboon

A

sperzieboon

68
Q

trucje

A

trucje

69
Q

welkomstdrankje

A

welkomstdrankje