Hoofdstuk 5 nl-spaans Flashcards
(61 cards)
1
Q
Het plein
A
La plaza
2
Q
Beroemd
A
Famoso/a
3
Q
Winkelen
A
Ir de compras
4
Q
Winkelen
A
Ir de tiendas
5
Q
Het cadeau
A
El regalo
6
Q
Het computerspel
A
El videojuego
7
Q
Kopen
A
Comprar
8
Q
De kleding
A
La ropa
9
Q
Het shirt
A
La camiseta
10
Q
De broek
A
Los pantalones
11
Q
De rok
A
La falda
12
Q
De winkel
A
La tienda
13
Q
De stijl, de smaak
A
El estilo
14
Q
Enorm
A
Enorme
15
Q
Een hekel hebben aan
A
Odiar
16
Q
Heel leuk vinden
A
Encantar
17
Q
Kosten
A
Costar
18
Q
Goedkoop
A
Barato/a
19
Q
Duur
A
Caro/a
20
Q
Betalen
A
Pagar
21
Q
De kleur
A
El color
22
Q
Nodig hebben
A
Necesitar
23
Q
Liever willen
A
Preferir
24
Q
De maat
A
La talla
25
De paskamer
El probador
26
De tas
El bolso
27
De sneaker
La zapatilla
28
Origineel
Original
29
Sportief
Deportivo/a
30
Elegant
Elegante
31
Alternatief
Alternativo/a
32
De spijkerbroek
Los vaqueros
33
De schoenen
Los zapatos
34
In de uitverkoop zijn
Estar de rebajas
35
In de aanbieding zijn
Estar de oferta
36
De laarzen
Las botas
37
De trui
El jersey
38
Het jasje
La chaqueta
39
Het vestje
La rebeca
40
De sweater
El suéter
41
De winterjas
El abrigo
42
Het kledingstuk
La prenda
43
De blouse
La camisa
44
De folder
El folleto
45
Een wandeling maken
Dar un paseo
46
De goed
El sombrero
47
Het standbeeld
La estatua
48
De openingstijden
El horario
49
Het toegangsbewijs
La entrada
50
Uitrusten
Descansar
51
Iets drinken
Tomar algo
52
Het voetbalstadion
El estadio de fútbol
53
De mode
La moda
54
De zonnebril
Las gafas de sol
55
De portemonnee
El monedero
56
Het horloge
El reloj
57
De ketting
El collar
58
De oorbellen
Los pendientes
59
De rugzak
La mochila
60
De accessoire
El complemento
61
De markt
El mercado
