Hoofdstuk 50 Flashcards

1
Q

waar liggen de bijnieren

A

op de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke hormonen maken de bijnieren

A

cortisol, aldosteron, epinefrine (adrenaline) en norepinefrine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit welke twee delen bestaan de bijnieren

A

cortex/schors
medulla/merg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke hormonen maakt de cortex

A

van cortisol, aldosteron en androgene
hormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke hormonen maakt het medulla

A

epinefrine en norepinefrine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uit welke drie lagen bestaat de cortex

A

Zona glomerulosa
Zona fasciculata
Zona reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de fuctie van Zona glomerulosa

A

maakt mineraalcorticoïde Aldosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de functie van Zona fasciculata

A

maakt glucocorticoïde cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de functie van Zona reticularis

A

maakt DHEA en DHEAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat moet je weten over de DHEA en DHEAS

A

androgenen, maar ze zijn zwakker dan bijvoorbeeld testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

uit wat voor soort cellen bestaat het medulla

A

chromaffine cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn cathecholamines

A

hormonen die gemaakt worden uit tyrosine, dus (nor)epinefrines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is de functie van cortisol

A

dat de [glucose] in het bloedplasma stijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zij stucturele verschillen tussen cortisol en aldolesteron

A

Aldosteron heeft geen OH-groep op positie 17
Aldosteron heeft een aldehyde groep op positie 18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

heeft aldosteron heeft een glucocorticoïde effect

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het effect van cortisol op je lever

A

er is toename gluconeogenese waardoor [glucose] in bloed stijgt
Aminozuur metabolisme
Afbraak van spiereiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is het effect van cortisol op spier- en vetweefsel

A

Afname glucose-opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke enzymen worden gemaakt door cortisol

A

enzymen betrokken bij de gluconeogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is het effect van cortisol op je vetweefsel

A

Lipolyse (afbraak vetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is het effect van cortisol op je urine

A

Verhoogt Ca-uitscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is het effect van cortisol op je darmen

A

Vermindert Ca-resorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cortisol stimuleerd afbraak van botweefsel, maar hoe heet dit

A

osteolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cortisol remt osteoblasten, maar wat betekend dit

A

botvorming remt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is het effect van cortisol op Bindweefsel

A

Remt fibroblastactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat is het effect van cortisol op hart en bloedvaten (noem er 3)

A

Toename cardiac output
Toename perifere weerstand
Verhoging bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

heeft cortisol een mineralocorticoïde effect

A

ja, lichtelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat doen mineralocorticoïden

A

de water-zout balans van het lichaam beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat is het effect van cortisol op je immuun systeem

A

Anti-inflammatoir; waardoor immuuncellen worden geremd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat is het effect van cortisol op het CNS

A

Gedragsveranderingen, veranderingen in cognitiviteit, stemmingswisselingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is het effect van cortisol op je genen

A

Cortisol beïnvloed de transcriptie van bepaalde genen via GRs op GRE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

waaruit word cholesterol gehaald

A

LDL cholesterol in de bloedbaan
eigenproductie van acetaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

hoe word LDL cholesterol naar in cellen gebracht en hoe heet dat process

A

via de LDL-receptor door endocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

waar word cortisol gemetaboliseerd

A

zona fasciculata en in mindere mate de zona reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

waar bevinden de enzymen die cortisol maken zich

A

in de
mitochondria of glad endoplasmatisch reticulum (SER).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

tot welke groepen behoren de enzymen die cortisol maken zich

A

cytochroom P-450 oxidase familie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoe en waardoor word pregnenolone met 21
koolstofatomen gemaakt

A

het cytochrome P450 side-chain-cleavage (SCC) enzym verwijderd de long side chain
koolstofatomen van positie 20 in het cholesterol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

waar gaat pregnenolone heen

A

het gladde endoplasmatisch reticulum (SER).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat doet enzyme 3β-HSD

A

oxideert het pregnenolone tot progesteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

hoe word 17α-hydroxyprogesteron gevormd
(twee manieren)

A

17α-hydroxylase, zet een hydroxylgroep aan progesteron
17α-hydroxylase zet een hysroxyl groep aan pregnenolone en 3β-HSD zet het om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat is de functie van 21α-hydroxylase in cortisol

A

voegt een hydroxylgroep toe aan 17α-hydroxyprogesteron, waardoor 11-
deoxycortisol gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat is de laatste stap van het productie plan van cortisol

A

In de mitochondriën voegt 11β-hydroxylase een hydroxylgroep toe aan het 11-deoxycortisol, waardoor cortisol
gevormd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

waar worden androgenen gemaakt (welke zones)

A

zona fasciculata en reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hoe worden androgenen gemaakt

A

uit 17α-hydroxypregnenolone en 17α-hydroxyprogesteron
door het enzym 17,20-desmolase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

welke androgenen moet ik kennen

A

androsteendion en
dehydroepiandrosteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

waardoor kan androsteendion omgezet worden tot het potente testosteron

A

17β-hydroxysteroid dehydrogenase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

waar kan androsteendion omgezet worden tot het potente testosteron

A

lever, nieren, of vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

hoe word cortisol verdeeld (bindingen en vrij) in het bloed

A

90% is gebonden aan het corticosteroïde
bindend eiwit (CBG/transcortine).
7% van het cortisol is gebonden aan albumine
2-4% van het cortisol is vrij aanwezig in de bloedbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat zijn twee kenmeneren van Transcortine

A

wordt gemaakt in de lever
heeft een hogere affiniteit voor cortisol dan voor aldosteron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

waardoor word cortisol omgezet in cortison

A

11β-hydroxysteroid
dehydrogenases (11β-HSDs).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

welke zorgt voor een reversible effect 11β-HSD1 of 11β-HSD2

A

11β-HSD1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

waar bevind 11β-HSD1 zich

A

lever- en vetweefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

waar bevind 11β-HSD2 zich

A

lever- en vetweefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

is cortisol hydrofiel of lipofiel

A

beetje van beide, hij kan zo door het cel membraan en kan vrij in het cytoplamsa bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

waarop zal cortisol in de cel binden

A

glucocorticoïde receptor (GR).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

waar gaat het cortisol-GR
complex heen

A

de celkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

waar zit het GR aan gebonden als het niet aan cortisol zit

A

hsp90.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

waar zal het cortisol-GR complex aan binden

A

glucocorticoïde
response elementen (GREs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat gebeurd er bij de glucocorticoïde
response elementen (GREs)

A

genexpressie plaatsvinden of juist geremd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

wat houdt dimerisatie van de GRs in

A

er moeten er twee van een soort aan GREs binden om actief te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

wat gebeurd er als cortisol effect heeft en stijgt in het bloed

A

dan zal in een korte tijd de secretie van ACTH
vanuit de anterieure hypofyse geremd worden
ook van CRH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

hoe begint secretie van cortisol

A

bij corticotropine-releasing hormoon (CRH) vanuit hypothalame
neuronen in de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

op basis van wat word CRH released

A

het circadiaansritme (dag-nachtritme)
of stressoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

wat is de functie van CRH

A

stimuleert de anterieure hypofyse tot de afgifte van ACTH
(corticotropine).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

wat is de funtie van ACTH

A

stimuleert dan de bijnier (zona fasciculata) tot
de afgifte van cortisol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

wat in de hypothalamus geven CRH af

A

Neuronen in de paraventriculaire nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

waar bevind CRH zicht naast de hypothalamus

A

pancreas, testis en CZS (als
neurotransmitters).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

hoe word CRH opgeslagen

A

het zit in blaasjes die worden afgegeven aan het interstitium van de median eminence in de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

waar bevind CRH-R1 (een G-eiwit gekoppelde
receptor; GPCR) zich

A

op het celmembraan van corticotrofe cellen in de anterieure hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

in wat resulteert de binding van CRH op de GPCR (en hoe)

A

Gαs activatie -> adenylyl cyclase activatie -> [cAMP] stijgt -> stimulatie van proteïne
kinase A (PKA) -> openen van L-type calciumkanalen -> [Ca] stijgt intracellulair in de corticotrofe cel ->
exocytose van opgeslagen ACTH -> ACTH komt vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

heeft AVP een rol is de secretie van ACTH

A

er word gedacht van wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

uit hoeveel aminozuren bestaat ACTH

A

39

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

waar word ACTH secreted

A

de corticotrofe cellen in de anterieure hypofyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

hoe word de productie van ACTH genoemd

A

complex post-translational processing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

waaruit ontstaat ACTH

A

POMC (pro-opiomelanocortine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

wat ontstaat er uit POMC in de anterieure hypofysekwab

A

J-peptide
ACTH
β-LPH (beta lipotropine)
lange N-terminale peptide keten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

wat is de intermediaire hypofyse

A

een kwab die ontstaat tijdens de zwangerschap en foetale periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

wat ontstaat er uit POMC in de intermediaire hypofyse kwab

A

korte N-terminale peptide keten.
γ-melanocyte–stimulating hormone (γ-MSH),
J peptide,
α-MSH,
corticotropin-like intermediate-lobe peptide (CLIP),
γ-LPH,
β endorphin -> werkt als een opiaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

welke stoffen die gemaakt worden uit PoMC zijn melanocortinen

A

ACTH, α-, β- en γ-MSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

van welk type zijn melanocortine receptoren

A

GPCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

welke melanocortine receptoren zijn er

A

MC1R tot en met MC5R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

wat gebeurd er als α-MSH, γ-MSH en ACTH binden op MC1R receptoren in melanocyten

A

er komt pigment vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

waar bind ACTH bindt op MC2R receptoren (welke zones)

A

alle niveaus: zona glomerulosa, fasciculata en
reticularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

wat is de functie van ACTH is het cortisol process

A

de omzetting van cholesterol tot pregnenolone via het SCC enzym.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

hoe gaat ACTH in werking

A

Bij binding van ACTH activeert het GCPR -> adenylyl cyclase -> [cAMP] verhoging
intracellulair -> activatie PKA -> fosforylatie van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

wat onstaat er door ACTH (naast SCC)

A

Alle enzymen van de P-450 familie (zie eerder)
LDL-receptor aanmaak waardoor cholesterol kan worden opgenomen uit de bloedbaan
3-hydroxy-3-methylglutaryl–coenzyme A (HMG-CoA) reductase voor de cholesterol synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

wat gebeurd er als er geen ACTH is in de zona fasciculata en reticulatis

A

ze atrofiëren (verschrompelen; afnemen in cel aantal en daarmee functie).

86
Q

wat gebeurd er als je glucocorticosteroïden slikt

A

er word geen ACTH meer gemaakt

87
Q

hoe stopt cortisol productie van ACTH

A

het bind op GREs, en stopt gen expressie

88
Q

zorgt cortisol voor de expressie van POMC

A

ja, en daarme dus ook ACTH

89
Q

hoe stopt cortisol de productie van CRH

A

Plasma cortisol toename zorgt voor een afname van mRNA en peptides die belangrijk zijn voor de productie en opslag
en stopt de release van presynthesized
CRH.

90
Q

welke negatieve feedback van cortisol is het belangrijkste:

op de hypothalamus of de anterieure hypofyse

A

de anterieure hypofyse (ACTH)

91
Q

hebben blinde mensen een circadiaansritme

A

nee

92
Q

hoe worden CRH en ACTH afgegeven pulsatief of geleidelijk

A

pulsatief

93
Q

wanneer is ACTH secretie het hoogst en laagst

A

hoogst in de ochtend, laagst in de avond

94
Q

wanner is er veel cortisol in je lichaam

A

in de ochtend en tijdens stress

95
Q

welke 3 stress signalen zijn er

A

Fysieke stress
Psychologische stress
Biochemische stress

96
Q

wat is een voorbeeld van biochemische stress

A

Hypoglycemie (tekort aan glucose in het bloed)

97
Q

wat word sneller afgebroken ACTH of cortisol

A

ACTH

98
Q

wat is aldosteron

A

mineralocorticoïd en regelt het zoutbalans van het extracellulaire volume

99
Q

in welke zone word aldosteron gemaakt

A

zona glomerulosa

100
Q

wat is de eerste 2 stappen van de aanmaak van aldosteron

A

zelfde als cortisol dus: Het P-450 SCC enzym produceert pregnenolone uit cholesterol.
Het SER enzym 3β-HSD zorgt voor oxidatie van pregnenolone waardoor progesteron
ontstaat

101
Q

wat doet 21α-hydroxylase in de maak van aldosteron

A

progesteron
bewerken tot 11-deoxycorticosterone (DOC) in het SER

102
Q

wat en waar zal DOC omzetten in corticosterone

A

In mitochondria door11β-hydroxylase dormiddel van hydroxylatie.

103
Q

hoe zorgt 18- methyloxidase voor de uiteindelijke synthese van aldosteron

A

door 18-methyl oxidatie en 18-methyl
hydroxylatie.

104
Q

wat prikkelt de productie van aldosteron

A

angiotensine-II en een verhoogde kalium concentratie exctracellulair en ACTH lichtelijk

105
Q

hoe word aldosteron verdeeld in het bloed

A

37% van het aldosteron zal vrij aanwezig
21% zal gebonden zijn aan CBG
42% zal gebonden zijn aan albumine.

106
Q

waat bind aldosteon op

A

mineralocorticoïde receptoren (MRs)

107
Q

waar zijn de mineralocorticoïde receptoren (MRs) (welke organen)

A

nieren, myocard, lever en hersens.

108
Q

hoe kan het dat cortisol de functie van aldosteron niet overneemt terwijl hij wel kan binden aan de MRs en er is meer van

A

in de ICT en de verzamelbuizen is veel 11β-HSD2 en dit zorgt ervoor dat cortisol inactief word
(renal distal tubule and collecting duct)

109
Q

wat is het effect van aldosteron op de DTC

A

verhoogde Na-H pomp productie en activiteit,

110
Q

wat is het effect van aldosteron op TAL

A

Verhoogde expressie van apicale natrium kanalen en Na/K/Cl cotransporters,

111
Q

wat gebeurd er bij te veel aldosteron op lange termijn

A

hypertensie (verhoogde bloeddruk) en hypokaliëmie
(tekort aan kalium) waardoor elektrolyten disbalans ontstaat.

112
Q

wat is de functie van renine in de aldosteron secretie

A

Renine zorgt voor een grote hoeveelheid ANGII

113
Q

wat is prorenine en waar zit het

A

dat is een stof die in het endotheel van de bloedvaten word omgezet tot renine

114
Q

wat is de halveringstijd van renine

A

10-20 minuten.

115
Q

wat is de functie van Angiotensine op de bloedvaten

A

zorgt voor vasoconstrictie

116
Q

wat is de haveringstijd van angiostensin

A

minder dan 1 minuut

117
Q

op welke receptoren bind ANGII zich

A

angiotensine receptoren AT1 en AT2

118
Q

wat is er zo bijzonder aan angiotensine AT1 receptoren

A

het zorgt voor heel veer reacties die zorgen voor de maak van aldosteron

119
Q

wat zet ANG II om in ANGIII

A

Aminopeptidase A

120
Q

wat zet ANGIII om in ANGIV.

A

Aminopeptidase B

121
Q

hoe ontstaat ANG-(1-7).

A

uit ANGI door middel van
de volgende enzymen:
* Het normale ACE enzym
* Het ACE2 enzym
* Neutral endopeptidases (NEPs)

122
Q

wat doet ANG-(1-7)

A

ANG-(1-7) bindt op Mas receptoren en veroorzaakt een fysiologische effect dat tegenovergesteld is
aan ANGII.

123
Q

is ACE het enige dat ANGI omzet in ANGII
en is renine het enige dan angiotensinogeen omzet in ANGI

A

nee er zijn ook andere enzymen/eiwitten/moleculen die dit kunnen

124
Q

wat is het effect van kalium op Aldosteron

A

stijging K in ECF –> depolarisatie –> calcium kanalen open –> calcium ICF stijgt

125
Q

wat is het effect van een hoge calcium concentratie in de cel op aldosteron

A

de SCC en aldosteron synthase activiteit gaan
omhoog.

126
Q

uit welke 3 delen bestaat het JGA

A

De granulaire cellen,
De macula densa cellen,
Extraglomerulaire mesangiale cellen

127
Q

wat zijn de Extraglomerulaire mesangiale cellen

A

cellen die communicatie mogelijk maken tussen de granulaire cellen en macula densa cellen.

128
Q

waar zitten de de granulaire cellen

A

in de wanden van de afferente arteriole en meten o.a. de rek op de arteriole.

129
Q

welke te stoffen hebben negatieve feedbacksystemen tegen het RAAS systeem.

A

ANGII, aldosteron

130
Q

welke cellen in de verzamelbuis stimuleerd aldosteron (CCT en ICT)

A

principal cells

131
Q

wat doen de principal cells

A

zorgen dan voor reabsorptie van natrium en secretie van kalium.

132
Q

hoe stopt kalium de afgifte van aldosteron

A

veel kalium buiten de cel stimuleert het maar het word uitgescheiden dus de prikkel neemt af

133
Q

welke 3 medicijnen blokkeren het RAAS systeem

A

ACE remmers
aldosteron-antagonisten remmers
Angiotensine receptor remmers (ARBs)

134
Q

wat voor cellen heeft de hypothalamus

A

neuro-endocriene cellen.

135
Q

wat is er bijzonder aan het medulla van de bijnieren

A

het is neuro-endocrien

136
Q

wat doen de adrenomedullaire chromaffine cellen

A

produceren catecholamines en slaan ze op: epinefrine
(adrenaline) en norepinefrine.

137
Q

welke producie is groter epinefrine of norepinefrine

A

epinefrine

138
Q

op welk zenuwstelsel heeft Norepinefrine een rol

A

sympatische deel van autonome zenuwstelsel

139
Q

wat voor neuronen zijn Chromaffine cellen

A

postganglionische neuronen van het sympathische
zenuwstelsel.

140
Q

welke prikkeling zorgt voor afgifte van epinefrine

A

ACh (acethylcholine)

141
Q

hoe ontvangt de medulla van de bijniere bloedtoevoer

A

vanuit een subcapsulaire plexus van de bijnierschors (cortex). die vertakt in capillairen

142
Q

waaruit ontstaat het bijniermerg (medulla) embryologisch

A

neurale lijstcellen

143
Q

waaruit ontstaat het bijnierschors (cortex) embryologisch

A

mesoderm.

144
Q

welke vezels slaan norepinefrine op

A

de zenuwuiteindes van sympathische vezels

145
Q

wat is het verschil tussen de afgifte van norepinefrine en epinefrine

A

norepinefrine gaat via zenuwen en epinefrine gaat gelijk naar het bloed

146
Q

wat is de grondstof van epinefrine

A

tyrosine

147
Q

wat zet tyrosine om in L-dopa.

A

Tyrosine hydroxylase (TH)

148
Q

waar zit Tyrosine hydroxylase (TH)

A

cytosol van de bijniermerg, en de uiteindes van sympathische vezels en bepaalde cellen in
het centrale zenuwstelsel (CZS)

149
Q

wat is de functie van Amino-zuur decarboxylase (AADC)

A

zet L-dopa om in dopamine (DA).

150
Q

wat brengt dopamine vanuit
het cytosol in de chromaffine granula

A

Een cathecolamine-H+ uitwisselaar (VMAT1 transporter)

151
Q

wat is de funtie van Dopamine β-hydroxylase (DBH)

A

zet dopamine om in norepinefrine

152
Q

hoe word dopamine omgezet in norepinefrine

A

door hydroxylatie van de
β-carbon groep.

153
Q

waar zit Dopamine β-hydroxylase (DBH)

A

binnenste oppervlakte van
chromaffine granula in de bijniermerg. Ook kan je het aantreffen in de sympathische
zenuwen.

154
Q

hoe gaat Norepinefrine naar het cytosol

A

via VMAT1

155
Q

wat zorgt voor de omzetting van
norepinefrine tot epinefrine.

A

Phenylethanolamine-N-methyltransferase (PNMT)

156
Q

wat is chemisch gezien het verschil tussen norepinefrine en epinefrine.

A

epinefrine heeft een extra methylgroep

157
Q

waar word norepinefrine en epinefrine opgeslaggen in de medulla

A

in de granula van
chromaffine cellen.

158
Q

wat is de invloed van de CRH-ACTH-cortisol as op de synthese van catecholamines (epi enz)

A

ACTH stimuleert de synthese van L-dopa en (nor)epinefrine.
Cortisol zorgt ook voor
upregulatie van PNMT (verhoging van PNMT in cytosol van chromaffine cellen).

159
Q

wat in de granulla zorgt voor opslagplaatsen van catecholamines

A

chromogranines A en B, ATP en calcium

160
Q

welke receptoren prikkelt ACh

A

nicotine receptoren

161
Q

wat gebeurd er als de nicotine receptoren geprikkelt worden

A

er ontstaat een depolarisatie in de chromaffine cellen, waardoor calcium
kanalen openen en het intracellulaire calcium stijgt.

162
Q

waarom is het gek dat wij meer chromogranine B hebben

A

chromogranine A is een belangrijke marker voor de bijniermerg activiteit.

163
Q

waardoor word epinefrine afgebroken

A

COMT (catechol-O-methyltransferase)

164
Q

tot wat word epinefrine afgebroken

A

metanefrine

165
Q

waar word epinefrine afgrbroken

A

endotheelcellen, het hart, de lever en nieren.

166
Q

wat is de tweede funtie van COMT (catechol-O-methyltransferase)

A

Breekt het norepinefrine af tot normetanefrine.

167
Q

wat zet zet het metanefrine en
normetanefrine om in VMA (vanillymandelic acid)

A

Monoamine oxidase (MAO)

168
Q

als wat gaat VMA naar de urine

A

het word aan sulfaten of glucuroniden geplakt

169
Q

wat is een Feochromocytoom (Pheochromocytoma)

A

een tumor die ongeregeld catecholamines produceerd

170
Q

Aan welke receptoren bind Epinefrine en norepinefrine

A

meerdere adrenoreceptors.

171
Q

hoeveel types alfa-adrenerge receptoren zijn er

A

2

172
Q

hoeveel types en bèta-adrenerge
receptoren zijn er

A

3

173
Q

wat gebeurd er bij stimulatie β adrenoceptors

A

activatie Gαs -> activatie adenylyl cyclase -> verhoging [cAMP]

174
Q

wat gebeurd er bij stimulatie α1 adrenoceptors

A

activatie Gαq -> activatie PLC -> verhoging IP3 en calcium concentratie intracellulair

175
Q

wat gebeurd er bij stimulatie α2 adrenoceptors

A

activatie Gαi -> remmen van adenylyl cyclase -> verlaging [cAMP]

176
Q

wat heeft controle over de afgifte van catecholamines

A

CNS, er zijn dus geen feedbackloops

177
Q

welke 3 soorten Steroid hormones zijn er

A

glucocorticoids, mineralocorticoids,
and sex steroids.

178
Q

waarmee word hypertensie behandeld

A

ACE-remmers of ARBs.

179
Q

wat is de oorzaak van Cushing syndroom

A

te veel glucocorticoïden.

180
Q

wat is de oorzaak van Morbus Addison

A

bijnierschorsinsufficiëntie

181
Q

wat zijn de gevolgen van Cushing syndroom

A

Gewichtstoename, hypertensie, spierverzwakking, hyperglycemie, verzwakte botten, verdunning van de huid en meer kans op infecties en tumoren

182
Q

wat zijn de gevolgen van Morbus Addison

A

lage cortisol en aldosteron, hyperpigmentatie, hypoglycemie, hypotensie, hyponatriëmie

183
Q

wat gebeurd er met ACTH als je lang prednison gebruikt

A

zal verlager door nergaive feedback

184
Q

wat heeft invloed op epi en nor epi afgifte

A

stress en daarmee de sympathische activiteit CRH-ACTH-cortisol
ACh

185
Q

zijn de bloedvaten naar de medulla hoog in hormonen

A

ja

186
Q

wat voor patroon volgt DHEA qua afgifte

A

net als cortisol een diurnal (overdag)

187
Q

wat voor patroon volgt DHEAS qua afgifte

A

er is veel aanwezig en er is geen diurnal patroon

188
Q

waarom kan de zona glomerulosa geen cortisol maken

A

hij heeft geen 17α-hydroxylase

189
Q

juist of onjuist
17,20-desmolase is hetzelfde als 17α-hydroxylase

A

juist

190
Q

hoe lang gaat adrenal androgen production omhoog tijdens de pubertijd

A

1 a 2 jaar

191
Q

hoeveel keer zo groot is de affiniteit van CBG/transcortine voor cortisol dan voor aldosteron

A

30 keer

192
Q

waar is het meeste GR aanwezig

A

cytoplasma

193
Q

GRE bind op de 5’ of 3’ kant
welke van de twee

A

5

194
Q

waar lijken Gr receptoren op

A

mineralocorticoids, sex steroids, vitamin D, vitamin A, and thyroid hormone receptoren

195
Q

bij welke domeinen horen homodimers en heterodimers,

A

A tot F

196
Q

welk hormoon heeft effect op disorders like vascuritis, arthritis, malignancies, and in prevention of organ transplant rejection.

A

cortisol

197
Q

STimuleerd CRH AVP

A

ja

198
Q

waar bind CRH op

A

CRH-R1

199
Q

waar bind ACTH op

A

MC2R

200
Q

zijn de opslag van cortisol en aldosteron gelimiteerd of zijn de opgeslagen

A

gelimiteerd

201
Q

heeft MR de zelfde affiniteit voor cortisol als aldosteron

A

ja

202
Q

hoeveel procent van ACE zit in de longen

A

40%

203
Q

van welke neuronen komt ACh

A

preganglionic

204
Q

wat zijn chromogranins

A

granula in de chromaffine cellen

205
Q

hoe lang werkt EPI

A

10 sec, ze werken heel snel

206
Q

wat doet epi met de longen

A

relaxeert ze

207
Q

wat doet epi in de panceas

A

remt insuline

208
Q

wat is Pilo-erectie

A

haren komen door epi rechtop te staan

209
Q

Hoe zorgt ACTH voor de vorming van aldosteron

A

Bind op MC2R > verhoging cAMP
> PKA > [Ca]
En renine release door cAMP

210
Q

Hoe zorgt ANGII voor de maak van aldosteron

A

Bind op AT1 > Gaq > PLC > DAG en IP3
DAG > PKC
IP3 > Ca release

211
Q

Hoe zorgt ANGII voor een de depolarization

A

PKC en Ca zorgen er samen voor

212
Q

Hoe zorgt Ca voor de productie van aldo (welk enzym zeg het aan)

A

Stimuleert SCC en brengt cholesterol naar SCC
En zorgt het voor meer aldosteron synthase

213
Q

Waar precies word norepi gemaakt

A

Granulla