Hoofdstuk 6 Flashcards

(26 cards)

1
Q

symbolen

A

systemen om onze gedachten, gevoelens en kennis weer te geven en om ze aan andere mensen te communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

language comprehesion (taalbegrip)

A

begrijpen wat anderen zeggen (of tekenen of schrijven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

language production

A

the process of speaking (or signing or writing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

generative

A

een systeem waarin een eindige reeks woorden kan worden gecombineerd om een oneindig aantal zinnen te genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

phonemes

A

de kleinste eenheden van betekenisvol geluid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

morphemes

A

de kleinste eenheden van betekenis in een taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

syntax

A

regels die specificeren hoe woorden uit verschillende categorieën (zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, enz.) kunnen worden gecombineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pragmatics

A

kennis over hoe taal wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

infant-directed speech (IDS)

A

de onderscheidende manier van spreken die wordt gebruikt bij het spreken met baby’s en peuters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prosody

A

het karakteristieke ritme en intonatiepatronen waarmee een taal wordt gesproken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

categorical perception

A

de perceptie van fonemen als behorend tot discrete categorieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voice onset time (VOT)

A

de tijdsduur tussen het moment waarop lucht door de lippen gaat en het moment waarop de stembanden beginnen te trillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

word segementation

A

ontdekken waar woorden beginnen en eindigen in vloeiende spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

distributional properties of speech

A

in welke taal dan ook, het is waarschijnlijker dat bepaalde geluiden samen voorkomen dan andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

babbling

A

repetitieve consonant-klinkerreeksen (“bababa …”) of handbewegingen (voor leerlingen van gebarentalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

overextension

A

een te brede interpretatie van de betekenis van een woord

17
Q

underextension

A

een te enge interpretatie van de betekenis van een woord

18
Q

pragmatic cues

A

aspecten van de sociale context die worden gebruikt voor het leren van woorden

19
Q

cross-situational word learning

A

het bepalen van woordbetekenissen door de correlaties tussen labels en betekenissen in verschillende scènes en contexten te volgen

20
Q

syntactic bootstrapping

A

de strategie om de grammaticale structuur te gebruiken om de betekenis van een nieuw woord af te leiden

21
Q

telegraphic speech

A

korte uitingen die niet-essentiële woorden weglaten

22
Q

overregularization

A

spraakfouten waarbij kinderen onregelmatige woordvormen behandelen alsof ze regelmatig zijn

23
Q

collective monologue

A

gesprek tussen kinderen waarbij een reeks non-sequiturs betrokken is

24
Q

narratives

A

verhaalachtige gestructureerde beschrijvingen van gebeurtenissen uit het verleden

25
Universal Grammar
een voorgestelde reeks zeer abstracte structuren die in alle talen voorkomen
26
connectionism
een computationele modelleringsbenadering die de gelijktijdige activiteit van talrijke onderling verbonden verwerkingseenheden benadrukt