Hoofdstuk 7 Flashcards
(41 cards)
Attitude
Een evaluatie van (of houding tegenover) een attitudeobject, zoals mensen, voorwerpen en ideeën.
Tricomponent attitudemodel
Attitudes omschreven als samengesteld uit drie componenten: een affectieve, een cognitie en een gedragsmatige component.
Op cognitie gebaseerde attitudes
Attitudes die voornamelijk gebaseerd zijn op iemands opvattingen over kennis van de eigenschappen van een attitudeobject.
Op affect gebaseerde attitudes
Attitudes die meer gebasseerd zijn op iemands gevoelens en waarden ten opzichte van het attitudeobject dan op opvattingen over de eigenschappen van een attitudeobject.
Klassieke conditionering
Leerproces waarbij een stimilus die een respons oproept zich herhaaldelijk gelijktijdig aandient met een neutrale stimulus (die niets oproept), waardoor uiteindelijk de neutrale stimulus dezelfde response als de eerste stimulus oproept.
Operante conditionering
Leerproces waarbij gedrag dat mensen uit zichzelf vertonen toe- of afneemt, afhankelijk van de vraag of belong of straf het gedrag berkrachtigt.
Op gedrag gebaseerde attitudes
Attitudes die gebaseerd zijn op iemands observatie van hoe diegene zich gedraagt tegenover een attitudeobject.
Waarom vormt de op affect gebaseerde attitudes één categorie (Ondanks deze op verschillende manieren kunnen onstaan)?
- Ze zijn niet het gevolg van rationele beoordeling van de kwestie.
- Ze worden niet gestuurd door logica.
- Ze houden vaak verband met iemands waarden.
Expliciete attitudes
Attitude die we bewust onderschrijven en gemakkelijk kunnen reproduceren.
Impliciete attitudes
Attitude die onwillekeurig, onbestuurbaar en vaak onbewust is.
Attitudetoegankelijkheid
De sterkte van de associatie tussen een attitudeobject en iemands evaluatie van, oftewel houdig tegenover, dat object, uitgedrukt in de snelheid waarmee de betrokkene kan zeggen wat diegene van het object vindt.
Theorie van gepland gedrag
Theorie die stelt dat de beste voorspellers van ons geplande, weloverwogen gedrag bestaan uit onze attitudes over dat specifieke gedrag, de subjectieve normen en onze inschatting van de mate van controle die we over dat gedrag hebben.
Gedragsintenties
Theorie van gepland gedrag
Attitude over het gedrag, subjectieve normen en ingeschatte controle over het gedrag.
Attitude over het gedrag
Gedragsintentie
Specifieke attitude van de betrokkene over het gedrag, dus niet iemands algemene attitude.
Subjectieve normen
Gedragsintentie
Opvattingen van de betrokkene over hoe belangrijk anderen tegen het gedrag in kwestie aankijken.
Ingeschatte controle over het gedrag
Gedragsintentie
Gemak waarmee de betrokkene denkt het gedrag te kunnen vertonen.
Persuasieve communicatie
Een boodschap waarmee je een bepaalde kant van een probleem of onderwerp bepleit met de bedoeling om te overtuigen.
Yale Attitude Change Approach
Onderzoek naar de omstandigheden waaronder mensen het meest geneigd zijn om hun attitudes te veranderen als reactie op persuasieve communicatie, gericht op ‘wie zei wat tegen wie’: de bron van de boodschap, de aard van de boodschap en de aard van het publiek.
De bron van de boodschap (kenmerken)
Wie zegt wat tegen wie
- Expert over het onderwerp
- Aantrekkelijkheid
De aard van de boodschap (kenmerken)
Wie zegt wat tegen wie
- Kwaliteit van de boodschap
- De emoties die worden opgeroept bij de boodschap (identificeerbaar slachtoffer effect)
De aard van het publiek (kenmerken)
Wie zegt wat tegen wie
- Stemming
- Persoonlijke verschillen (need for cognition)
Elaboration likelihood-model
Theorie over twee routes van informatieverwerking die tot attitudeverandering kunnen leiden en de gevolgen van de genomen route voor de attitudeverandering.
1. De centrale route
2. De perifere route
Centrale route naar overtuiging
De informatieverwerkingsroute die mensen volgen als de situatie zo is dat ze zowel de mogelijkheid als de motivatie hebben om grondig aandacht te besteden aan persuasieve comminucatie en na te denken over de gepresenteerde argumenten.
Perifere route naar overtuiging
De informatieverwerkingsroute die mensen volgen als ze geen aandacht kunnen of willen besteden aan de argumenten en de oppervlakkige verwerking van perifere cues in de boodschap de reactie op de boodschap bepaalt, zoals de aantrekkelijkheid van de bron en de vormgeving.