Hoorcollege 1,2,3,4 Flashcards

(51 cards)

1
Q

Onder curatele van familie

A

Familie verantwoordelijk voor daden van persoon. Moet ook boete betalen of kreeg een straf als persoon zich misdroeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Machtiging voor opsluiting

A

Familie had bevoegdheid om person op te sluiten om zichzelf/anderen geen kwaad te doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dolhuizen

A

Instelling voor mensen die waren doorgedraaid, zij werden verzorgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Heksenvervolging

A

Men dacht dat mensen bezeten waren door de duivel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Code pénal

A

Wetboek waarin straffen voor alle leeftijden gelijk waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Manie sans délire

A

Een delict plegen doordat er sprake is van een stoornis, zonder dat er sprake is van aantasting van het verstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

4 verklaringen voor psychische stoornissen

A

Erfelijkheid, Degeneratie, Evolutie, neurologische verklaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zei Cesare Lombroso over erfelijkheid met betrekking tot psychische stoornissen?

A

Volgens hem was immoreel gedrag af te leiden uit uiterlijke kenmerken zoals een hoog voorhoofd, diepe ogen en een doorlopende wenkbrauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychopatenwetten

A

Werd opgenomen in het stafrecht omstreeks 1928; start van TBR en verpleging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het doel van de stopwet?

A

Er waren te veel TBR’ers. Hier moest iets aan gedaan worden door criteria aan te scherpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Criteria TBS: Proportionaliteit

A

Ingreep/maatregel moet in verhouding zijn met het te voorkomen gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Criteria TBS: Subsidiariteit

A

Ingrijpende maatregel alleen uitvoeren als een lichtere vorm écht niet kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Criteria TBS: Doelmatigheid

A

Maatregel/behandeling moet effectief zijn in afwenden van gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten verlof

A

Begeleid, onbegeleid, transmuraal, proefverlof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Collocatie

A

Wanneer je opgesloten zit zonder dat je een strafbaar feit hebt gepleegd, maar je wel een gevaar kan zijn voor jezelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

RNR: Risico principe

A

Interventie niveau afstemmen op risico van recidive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

RNR: Behoefte principe

A

Beoordelen van criminogene behoeften en hierop focussen tijdens behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

RNR: Responsiviteitsprincipe

A

Afstemmen op leerstijl, motivatie, vaardigheden. Onderscheid tussen algemene en specifieke responsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

General Personality and Cognitive Social Learning (GPSCL)

A

Focust zich op predisposities en leren van crimineel gedrag door verwachtingen van individu in combi met consequenties van gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De drie aspecten van GPSCL

A

Algemene persoonlijkheid, cognitief en sociaal leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Behoefteprincipe: 8 centrale risicofactoren van het RNR model

A
  1. Antisociale persoonlijkheidspatroon
  2. pro-criminele houdingen
  3. sociale ondersteuning
  4. middelenmisbruik
  5. Familie- en huwelijk relaties
  6. school/werk
  7. pro-sociale vrijetijdsbesteding
  8. Criminele/delict geschiedenis
22
Q

Responsiviteitsprincipe: algemeen

A

Focust zich op het verbeteren van de risicofactoren. Je het algemene responstiviteit: Cognitieve sociale leerinterventies en kosten baten analyse

Ook is er de specifieke responstiviteit; hier wordt rekening gehouden met indiviudele behoeftes

23
Q

de 4 belangrijkste uitgangspunten van het GLM

A
  1. Positieve benadering
  2. dynamische factoren
  3. treatment readiness
  4. focus op relatie tussen cliënt en therapeut
24
Q

De 9 primaire goederen

A

Het zijn acties, staten van zijn, eigenschappen en ervaringen die intrinsiek belonend zijn.
1. Leven
2. Kennis
3. Excellentie in spel en werk
4. Excellentie in keuzevrijheid
5. Innerlijke vrede
6. Verbondenheid
7. Spiritualiteit
8. Geluk
9. Creativiteit

25
Secundaire goederen
Verwijzen naar individuele manieren om deze primaire goederen te verkrijgen. Als primaire goederen niet bereikt kunnen worden ligt dit meestal aan probleem in type gebruikte secundaire goederen.
26
Social push
Wanneer er een gebrek is aan sociale factoren die pushen richting antisociaal gedrag, dan zijn er biologische factoren die dit kunnen verklaren. Dit geldt ook andersom.
27
Hostile attribution bias
Sneller situaties negatief interpreteren en denken dat de omgeving vijandig is
28
stimulatie zoekende theorie
Door lage niveau's van cortisol en tekort aan angstgevoelens op zoek naar stimulatie.
29
Kandidaat gen
onderzoekers hebben al bepaald gen in gedachten waarbij ze denken dat er link is met bepaalde persoonlijkheidstrek of een ziekte.
30
GxG interacties
Gedrag en persoonlijkheid bepaald door interacties tussen genen. Er is samenwerking en dit verklaart bepaalde zaken.
31
(Gx) GxE interacties
expressie is afhankelijk van de omgeving
32
Genome-wide association studies
Overeenkomstige genetisch varianten gerelateerd aan karaktertrek of gedrag. Hierbij wordt gekeken naar het gehele genoom
33
5 Verklaringen fysiologische reacties en antisociaal gedrag
1. Fearlessness 2. Stimulatie zoeken 3. Prefrontale stoornissen 4. Diathese stress model 5. Biologische gevoeligheid voor context; paardenbloemen en orchideeën
34
Overte agressie
Duidelijk uitwendig zichtbare agressie
35
Coverte agressie
Toegedekte vorm van agrsesie, niet direct zichtbaar
36
Directe agressie
Slaan, schoppen etc. Vooral gebruikt door jongens
37
Indirecte agressie
Roddelen, manipuleren. Vooral gebruikt door meisjes
38
Instrumentele/pro-actieve agressie
Agressie gebruiken om bepaald doel te bereiken
39
Reactieve agressie
Emotie uiten als doel
40
Heterotypische continuïteit
Het antisociale gedrag heeft oorsprong in de jonge jeugd. Er lijkt een onderliggende predispositie te zijn die voor het antisociale gedrag zorgt.
41
Evocatieve transactie
het antisociale gedrag van het kind loopt een slechte opvoeding uit. Dit kan er op zijn beurt weer voor zorgen dat het antisociale gedrag nog verder toeneemt.
42
Reactieve transactie
Anders ervaren of interpreteren van de omgeving op manier die overeenkomt met de eigenschappen van het individu.
43
Proactieve transactie
Eigen omgeving selecteren en creëren zodat deze bij het individu past.
44
Cumulatieve consequentie
Opeenstapeling van risicofactoren zorgt ervoor dat de persoon in een vicieuze cirkel terechtkomt
45
Contemporary consequentie
Blijvende onderliggende risicofactoren zorgen ervoor dat het gedrag blijft bestaan.
46
Cognitieve sociale leerinterventies
Nieuw gedrag aanleren. Werkt volgens de 2 principes relatie en structurering
47
Kosten baten analyse
Delict plegen kan iets opleveren/belonend werken. Dit kan door omgeving, jezelf en het gedrag (kick krijgen)
48
Dual taxonomy model
Life course persistent - adolescence limited
49
Undercontrollers
Meer impulsief en vertonen meer antisociaal gedrag
50
Overcontrollers
Controlerend en meer angstig. Dit kan een beschermende factor zijn voor antisociaal gedrag
51
Resilients
Zitten tussen undercontrollers en overcontrollers in