hoorcollege 2 Flashcards

(36 cards)

1
Q

neuroimaging methoden

A

methoden om structuur en activiteit van hersenen te bepalen of hersenen stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

spatiele resolutie

A

mate waarin men verschillende hersengebieden van elkaar kan onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

temporele resolutie

A

mate waarin men snelle activiteitsveranderingen van elkaar kan onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beeldvorming van de hersenen

A
  • meten van elektrische activiteit van hersenen
  • stimulatie van hersenen
  • stilstaande beelden van hersenen
  • functionele veranderingen van brein
  • vergelijk beeldvormende technieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meten van elektrische activiteit van hersenen

A
  • single cell recordings
  • ECoG
  • EEG
  • ERP
  • MEG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

single cell recordings

A
  • registratie van actiepotentialen van afzonderlijke neuronen
  • individuele neuronen tijdens cognitieve activiteit
  • hoge spatiele en temporele resolutie
  • gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ECoG

A
  • registratie elektrische activiteit van groepen neuronen direct op hersenoppervlakte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

EEG

A

registratie elektrische activiteit van grote groepen neuronen buiten op schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe ontstaat EEG signaal?

A
  • actieve neurons generen elektrische veld
  • op schedel kan je voltage schillen meten (EEG)
  • grote groepen pyramide cellen tegelijk actief
  • hersenactiviteit met milliseconden resolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toepassing van EEG

A
  • patroon van hersengolven laat toestand van hersenen zien
  • verschillende stadia van bewustzijn meten en diepte anesthesie
  • abnormale hersensignalen identificeren
  • epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ERP

A
  • positieve en negatieve golven
  • potentiaalverdeling over cortex = topographic mapping
  • goede temporele en matige spatiele resolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

corticale ERP-componenten

A
  • vroege en late corticale componenten
  • cognitieve componenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

vroege en late corticale componenten

A
  • automatische reactie op stimulus
  • aandacht voor stimulus niet vereist
  • bepaald door eigenschappen van stimulus
  • geven aan of er stoornissen zijn in zintuig, verbinding tussen zintuig en cortex of in sensorische cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cognitieve componenten

A
  • bewuste, cognitieve reactie op stimulus
  • bepaald door subjectieve betekenis van stimulus voor persoon (aandacht)
  • indicatie voor cognitieve stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

MEG

A

registratie van magnetische activiteit van grote groepen neuronen buiten schedel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stimulatie van de hersenen

A
  • intracraniale hersenstimulatie
  • transcraniale magnetische stimulatie
  • image guided TMS
17
Q

intracraniale hersenstimulatie

A
  • gebruikt voor bepaling van corticale functies tijdens operaties
  • tegenwoordig voor therapie
  • goede spatiële resolutie
18
Q

transcraniale magnetische stimulatie

A
  • kort krachtig stroompje produceert magnetisch veld dat elektrisch veld in hersenen veroorzaakt
  • sterkere intensiteit maakt diepe stimulatie mogelijk –> afnemende spatiele resolutie
19
Q

hoe werkt TMS?

A
  • draadspoel dicht bij hoofd
  • sterke stroom door spoel
  • veroorzaakt magnetisch veld
  • veroorzaakt elektrischveld
  • stimuleert neuronen
20
Q

image guided TMS

A

beeldvormende data gebruikt om te weten waar te stimuleren

21
Q

anatomische technieken

A

bepalen anatomische structuur van hersenen

22
Q

functionele technieken

A

bepalen van dynamische activiteit van hersenen

23
Q

stilstaande beelden van hersenen

A
  • CT
  • (structural) MRI
  • DTI
  • MR spectroscopy
24
Q

CT-scan

A
  • 2D of 3D Röntgenbeeld
  • stralen worden meer geabsorbeerd naarmate weefsels grotere dichtheid hebben
  • inzicht anatomische afwijkingen
  • goede spatiëren resolutie, geen onderscheid witte/grijze stof
25
MR
1. anatomisch: - structural MRI - Diffusion Tensor Imaging - MR spectroscopy 2. functioneel: - fMRI - Resting state fMRI
26
structural MRI
- weergave van anatomische structuur hersenen op basis van verschillen in dichtheid van waterstofatomen - goede spatiële resolutie
27
DTI
- selectief zenuwvezels weergeven - inzicht in afwijkingen zenuwbanen
28
MR spectroscopy
- weergave specifieke chemische substanties in neuronen - weergave neurotransmitter concentraties - weergave glijcellen en andere niet-neuronale substanties - afwijkingen van hersencellen en glicellen
29
functionele veranderingen van brein
MR - Functional MRI - Resting state fMRI PET
30
methoden gevoelig voor bloed toevoer en zuurstofconcentratie in bloed
- fMRI - PET - fNIRS
31
fMRI
- zuurstofgebruik hersenen - dynamische activiteit - goede spatiele resolutie, matig temporeel - goede betrouwbaarheid individuele metingen
32
resting state fMRI
- normale rusttoestand hersenen actief - afwijkingen normale beeld tijdens rust zijn gevonden tijdens vrijwel alle belangrijke neurologisch/psychiatrische aandoeningen
33
Nucleaire beeldvorming
- PET - SPECT
34
PET
- radioactief materiaal geïnjecteerd in bloed en naar hersenen - grotere opname op bepaalde locatie = grotere bloedstroom = sterkere lokale hersenactiviteit - goede spatiele resolutie, slechte temporele - inzicht in stofwisseling, doorbloeding of enzymactiviteit in hersengebieden
35
SPECT
- vergelijkbaar met PET, minder nauwkeurig - gebruikt om perfusiestoornissen bij dementie/CVA te visualiseren
36
fNIRS
- registreert veranderingen in zuurstofgehalte bloed, door 2 golflengtes van nabij-infrarood licht te gebruiken -near infrared light op schedel