Hoorcolleges Flashcards

(202 cards)

1
Q

Wat zijn kenmerken van:
- leukemie
- myelodysplasie
- myloproliveratieve ziekte
- lymfomen
- multiple myeloom

A
  • leukemie –> ontaarding in beenmerg van lymfatische of melodie lijn (acuut of chronisch)
  • myelodysplasie –> ontaarding in beenmerg (voorloper AML)
  • myloproliveratieve ziekte –> ontaarding in beenmerg (PV, ET, myelofibrose)
  • lymfomen –> ontaarding in lymfe (B/T-cellen)
  • multiple myeloom –> ontaarding van plasmacellen in beenmerg (paraproteine)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke ontwikkelingslijn is aangedaan in de volgende ziektebeelden:
- Essentiele trombocytose
- polycythemia vera
- myelofibrose

A
  • Essentiele trombocytose –> megakaryocyten (bloedplaatjes)
  • Polycythemia vera –> erythrocytes
  • myelofibrose –> myeloide lijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de prognostische factoren bij AML?

A

patient gebonden:
- leeftijd
- conditie
- co-morbiditeit

ziekte specifiek:
- moleculaire afwijkingen
- cytogenetische afwijkingen (50% normaal, 50% afwijkend bij patiënten met AML)

behandeling specifiek:
- minimale residuele ziekte (MRD) = onder microscoop < 5% blasten dus ziekte in remissie maar als je gevoeliger/dieper meet dan is de ziekte er nog
- complete remissie (CR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de prognostische factoren bij AML?

A

patient gebonden:
- leeftijd
- conditie
- co-morbiditeit

ziekte specifiek:
- moleculaire afwijkingen
- cytogenetische afwijkingen (50% normaal, 50% afwijkend bij patiënten met AML)

behandeling specifiek:
- minimale residuele ziekte (MRD) = onder microscoop < 5% blasten dus ziekte in remissie maar als je gevoeliger/dieper meet dan is de ziekte er nog
- complete remissie (CR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is er sprake van myelodysplastisch syndroom (MDS) als je kijkt naar aantal myeloblasten in beenmerg>

A

MDS: myeloblasten: >5% en < 20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke cytogenetische afwijking zie je vaak bij myelodysplastisch syndroom (MDS)?

A

MDS: monosemie (1 chromosoom) van chromosoom 7: -7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het myelodysplastisch syndroom?

A

Myelodysplastish syndroom = syndroom waarbij er een klonale aandoening is in de proginitor/voorloper van de hematopoetie

gekenmerkt door:
- ineffectieve hematopoese (cytopenie)
- neiging tot ontwikkeling in leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symptomen bij Myelodysplastisch syndroom (MDS)

A
  • vaak asymptomatisch
  • symptomen:
    vermoeidheid
    kortademigheid
    puntbloedinigen
    terugkerende infecties

LET OP: zijn aspecifieke symptomen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke genen zijn vaak gemuteerd bij myelodysplastisch syndroom?

A
  • regulator van de epigenetica –> veel methyleren van CpG-eilanden
    (behandeling: 5-Azacytidine)

-regulator van mRNA splicing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke mogelijkheden bestaat de behandeling van myelodysplastisch syndroom

A

Lage IPSS-R score:
- supportive care (bloedtransfusie, groeifactoren
- immuunsuppresieve therapie

Hoge/zeer hoge IPSS-R score:
- chemotherapie
- ziektemodulerende middelen (5-Azacitidine, luspatercept)
- allogene stamceltransplantatie –> als enige in opzet curatief behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke symptomen kunnen passen bij:
- anemie
- thromopenie
- leucopenie

A

ANEMIE:
- vermoeidheid
- kortademigheid
- bleke huid
- brosse nagels/haar

THROMOPENIE: bloedingsneiging
- hematomen
- epistaxis (bloedneus)
- hevige menstruatie
- petechieën (puntbloeding)
- tandvleesbloeding

LEUCOPENIE: opportunistische infectie
- zeker als: neutro’s < 0,5 x 10^9/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de supportive care bij:
- Anemie
- thromopenie
- leucopenie

A

ANEMIE:
- bloedtransfusie
- EPO
- ijzer/vitamines

THROMOPENIE:
- thrompocyten transfusie
- TPO

LEUCOPENIE;
- granulocyten transfusie
- E-GFR
- SSD-profylaxe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel stijgt het HB na geven van 1 zakje bloed?

A

HB stijging: 0,5-0,7 mol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoeveel stijgt het aantal trombocyten na geven van 1 zakje bloed?

A

trombocyten: 30-40 x 10^9/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de risico’s bij bloedtransfusie?

A
  • acute hemolytische reactie
  • koorts reactie
  • allergische reactie
  • overdracht van ziekteverwekkers
  • ijzerstappeling
  • TRALI: transfussie-selated acute lung injury
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee typen lymfomen heb je?

A
  • hodgkin
  • non-hodgkin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de pathologische kenmerken van hodgkin lymfoom?

A
  • Reed sternberg cellen (!)
  • sclerose (bindweefselvorming)
  • ontstekingsinfiltraat met eosinofiele, lymfocyten en plasmacellen
  • verlies van normale architectuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe worden non-hodgkin lymfomen benoemd?

A

Non-hodgkin lymfomen: groep van lymfomen

  • benoemt naar ontwikkelingsstadia van normaal B-cel ontwikkeling:
    • IgG niet gemuteerd: mantelcellyfoom
    • IgG wel gemuteerd: folliculair, burkitt, diffuus grootcellig
    • plasmacellen: multiple myeloom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op welke manieren/klinische presentaties kunnen Non-hodgkin lymfomen van elkaar verschillen?

A
  1. Locatie:
    • nodaal: lymfeklieren
    • extranodaal: orgaan
    • leukemisch: bloedbaan
  2. gedrag;
    - indolent: chronisch
    - agressief: snel
    - zeer agressief: zeer acuut
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor markers zijn:
- CD5
- CD20
- CD10
- CD38

A
  • CD5 –> T-cel marker
  • CD20 –> B-cel marker
  • CD10 –> Kiemcenter marker
  • CD38 –> plasmacel marker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pathologische kenmerken van folliculair lymfoom

A

Folliculair lymfoom:
- Noduli met follicels
- klein cellig
- Markers
B-cel: + (CD19, CD20, CD10, Blc02)
T-cel: -
- genetisch: t(14;18)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de prognose van folliculair lymfoom?

A

chronische ziekte die geen behandeling kent:

prognose: 15-20 jr
uitzondering: <24 md na behandeling progressie –> kortere prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pathologische kenmerken van burkitt lymfoom?

A

Burkitt lymfoom:
- diffuus grootcellig
- Markers:
B-cel: CD20+, CD22, CD19+, CD10-
T-cel: negatief
- genetisch: t(8;14), MYC positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Kenmerken van Burkitt lymfoom

A
  • jonge pt
  • acuut: snel groeiend
  • spoedbehandeling
  • 80% overleving
  • behandeling
  • intensieve chemotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Kenmerken van Folliculair lyfoom
- oude pt - indolent: chronisch - geen curatieve behandeling - geen genezing - behandeling als klachten - milde chemotherapie - lange prognose
25
Pathologische kenmerken bij diffuus grootcellig B-cel lymfoom?
- diffuus grootcellig - markers: CD20+, CD10+, CD23- - nodaal of extranodaal voorkomen
26
Wat is de stagering bij diffuus grootcellig B-cel lymfoom?
stadium 1: 1 lymfeklier of 1 plek stadium 2: 2 onafhankelijke plekken aan zelfde kant diafragma stadium 3: meerdere plekken aan beide kanten diafragma stadium 4: beenmerg betrokkenheid of in meerdere organen
27
Wat is het effect van rituximab bij de behandeling van diffuus grootcellig B-cel lymfoom?
rituximab zorgt voor; ADCC: antistof afhankelijke cel gemediteerde cytoxiciteit CDC: complement afhankelijke cytolyse ADP: antistof afhankelijke fagocytose Apoptose
28
Wat is de 1e lijn behandeling van diffuus grootcellig B-cel lymfoom per stadium en met/zonder risicofactoren
Stadium 1 en 2 ZONDER risicofactoren: - 3x R-CHOP + radiotherapie - 4x R-CHOP als radiotherapie niet gewenst Stadium 1 en 2 MET risicofactoren; - 6x R-CHOP - 3x R-CHOP + radiotherapie als 6x chemo niet gewenst is Stadium 3-4: - 6x R-CHOP + 2x Rituximab - niet fit; andere combinatie chemotherapie
29
Criteria voor multiple myeloom
! klonale beenmerg plasmacelproductie > 10% + 1/meer van CRAB-criteria: - hypercalciemie: plasma >0,25 mol/L dan ULN of > 2,75 mmol/L - Nierfalen: kreatinine klaring < 40 ml/min serum kreatinine > 177 micromol/L - Anemie: HB < 6,3 mmol/L of 1,2 mol/L onder LLN - Botleasie: 1/meer laesies zien op beeldvorming ! lichte kenten (kappa;lambda) ratio > 100
30
Wat is kenmerken bij een Multiple myeloom?
Multiple myeloom - M-protein in het bloed = monoklonale antilichaam (95% IgG) omdat er te veel van 1 plasmacel is
31
Wat is de relatie tussen longkanker risico en duur en aantal sigaretten
risico op longkanker = (duur)^4,5 risico op longkanker = (aantal sigaretten)^ 1
32
Hoe lang duur het gemiddeld tot iemand longkanker ontwikkeld?
gemiddeld: 20 jr
33
Wat is het relatief risico op longkanker van: - actieve rokers - passieve rokers
RR actieve rokers > 20 RR passieve rokers 1,2
34
Wat is de 5-jaars overleving van longkanker?
5-jaars overleving: 15%
35
Hoeveel procent heeft (lokale) metastase bij diagnose longkanker?
>80%
36
Wat is de presentatie van een longcarcinoom?
ASYMPTOMATISCH !!! klachten die kunnen voorkomen: - hemoptoe (alarmsymptoom) - hoesten - veranderd hoestpatroon - dyspnoe - infectie die niet weg gaat - pijn (pleura of mediastinum ingroei) - passage klachten (oesofaguscompressie) - heesheid systemische klachten: - passend bij metastase - paraneoplastisch syndroom
37
Welke syndromen horen onder het paraneoplastisch syndroom?
Vena cava superior syndroom: - gestuwde halsvenen - opgezet hoofd en armen Horner syndroom: links-rechts verschillen - miosis (pupilvernauwing) - ptosis ooglid (hangend - anhydrose (niet kunnen zweten) - eioftalmie (oogkas in gaan) Cushing syndroom SAIHD syndroom: veel zout uitscheiden Pancoat syndroom: ingroei plexus brachialis - spierzwakte arm en hand - pijn in arm Bramberg syndroom
38
Naar welke plekken metastaseert longkanker vaak?
- brein - botten - lever - nieren - andere long
39
Welk behandelingen worden gedaan per stadia van longkanker
stadium 1: lokaal - operatie stadium 2: lokaal maar groter - operatie + adjudant chemo & immunotherapie stadium 3: naar omliggend weefsel en lymfeklieren - chemoradiotherapie + immunotherapie stadium 4: metastase - chemotherapie en/of immunotherapie + gericht behandelen van meta
40
Hoe groot is de kans op recidief na operatie bij longkanker?
30-40% kans recidief
41
Waarom werkt immunotherapie goed bij longkanker?
longkanker is hoog immunogeen, vooral bij rokers --> goed herkent door immuunsysteem --> kanker weg halen vooral als PDL-1 mutatie: >50% = immunotherapie <50% = immunotherapie + chemotherapie
42
Wat betekend predictie?
Predictie = bepalen of iemand goed gaat reageren op behandeling: kijken naar moleculaire kenmerken
43
Welke type carcinomen vallen onder niet kleincellig longcarcinomen (NSCLC)?
NSCLC: - plaveiselcel carcinoom - adenocarcinoom - grootcellig carcinoom
44
pathologische kenmerken van een plaveiselcel longcarcinoom
- 40-45% van NSCLC - ligging: centraal - grote: groot >4cm - mutatie: signeture 4+ - centraal verval: caviatie (>80%) - WEL demosomen: celbruggen - WEL verhoorning - GEEN slijmproductie - GEEN buisvorming - sterke relatie met roken - man > vrouw
45
Pathologische kenmerken van adenocarcinoom van de long
- 40% van NSCLC - ligging: perifeer - grootte: groot - mutatie: rokers: KRAS (30%) niet-rokers: EGFR (10-30%) - WEL slijmproductie - WEL buisvorming - GEEN verhoorning - GEEN desmosomen - gerelateerd aan roken - man < vrouw - jonge leeftijd - TTF-1 positief (!!!!)
46
Pathologische kenmerken van grootcellig long carcinoom
- 10% van NSCLC - ligging: overal - groote: groot tot middelgrote cellen - GEEN slijmproductie - GEEn buisvorming - GEEN desmosomen - GEEN verhoorning - Sterk gerelateerd aan roken (+++) B - grove chromatiek - duidelijk zichtbaar nucleoli - duidelijke celgrenzen - subtype: neuro-endocriene longcarcinoom
47
Pathologische kenmerken van kleincellig long carcinoom
- 15-20% van bronchuscarcinomen - ligging: centraal - sterk gerelateerd aan roken (+++) - agressief - vaak uitgezaaid bij moment diagnose - vaak gepaard met paraneoplastisch syndroom - GEEN verhoorning - GEEN desmosomen - GEEN buisvorming - GEEN slijmproductie - klein-middelgrote cellen - grote kern-cytoplasma ratio (kern moulding) - geen duidelijke nucleoli - monomorfe cellen (lijken allemaal op elkaar)
48
Hoe werkt erlotinib bij longkanker behandeling? Welk type mutatie maakt erlotinib behandeling niet meer effectief?
Erlotinib = EGFR remmer --> bindt aan EGFR receptor waardoor EGF niet kan binden --> cascade geremd --> proliferatie en ontwijken apoptose geremd mutatie resistentie veroorzaakt: T790M --> binden van erlotinib aan receptor niet meer mogelijk
49
Wat is een belangrijk concept in het hindoeïsme?
Karma: al het goede gebeurt niet voor niks en al het slechte gebeurt ook niet voor niks
50
Hoe kan je als arts extra rekening houden met hindoeïstische patient?
1. hou rekening met negatieve karma: kan schuldgevoel veroorzaken bij pt of familie van pt 2. mogelijkheid geven om laatste rituelen uit te voeren
51
Naar welke plekken metastaseert borstkanker
MEEST: - botten -longen - lever VERDER MOGELIJK: - hersenen - huid - ovaria - pleuritis carcinomatosa - peritonitis carcinomatosa
52
Wat zijn micrometastases?
micrometastase = niet detecteerbare tumorcellen omdat de tumor kleiner is dan de mogelijke detecteerbare grote borstkanker: nog curatief te behandelen door neo-adjuvante therapie
53
Risicofactoren voor mannen voor het krijgen van mammacarcinoom?
- obesitas - testisafwijkingen - hypofyseadenoom - bestraling van thoraxwand - etniciteit
54
Risicofactoren voor vrouwen voor het krijgen van mammacarcinoom?
- oudere leeftijd - BRCA1/2 mutatie - mammacarcinoom in VG - dicht klierweefsel - bestraling in borstgebied - benigne borstafwijking in VG - late leeftijd kinderen >35 jr - vroege menarche - late overgang - gebruik OAC - Obesitas
55
Wat is de incidentie, life time risk, 10-jaars overleving en gemiddelde leeftijd van diagnose bij mammacarcinoom?
incidentie: 1:7 (17.000 per jaar) Life time risk: >12% 10-jaars overleving: >80% gemiddelde leeftijd: 60jr
56
Wanneer moet je denken aan erfelijke vorm van borstkanker?
- familiair voorkomen - borstkanker op jonge leeftijd - vaker bij 1 persoon - mannen met borstkanker - combinatie kanker: borst en ovarium
57
Welke klachten kunnen voorkomen bij mammacarcinoom?
- palpabele afwijking - ingetrokken tepel - vocht/bloed uit tepel - huidafwijking: peau d'oranje/ulcererende afwijkingen - pijn
58
Wat zijn de indicaties voor onderzoek met MRI bij mammacarcinoom?
- geen overeenkomst tussen LO en mammografie/echo - pre-operatief - lobulair carcinoom en sparende operatie --> onderschatting grote bij mammografie - screening hoog risico patiënten
59
Welke goedaardige gezwellen zijn er in de mamma?
- cyste - fibroadenoom - hyperplasie - apocriene metaplasie
60
Welke kwaadaardige gezwellen kunnen er in de mamma voorkomen?
voorloperstadium: - DCIS - LCIS adenocarcinoom sarcoom
61
Wat is het verschil tussen en DCIS en LCIS?
DCIS: groei in melkgangen - calcificaties (soms) LCIS: groeit in locus - geen calcificaties - vaak toevalsbevinding - niet behandeld
62
Wat zijn kenmerken van carcinoma in situ bij de mamma
- kwaadaardige kenmerken maar nog geen ingroei - kunnen nog niet metastaseren - geen bloedvoorziening: calcificatie en necrose - niet palpabel
63
Welke twee soorten mamma adenocarcinomen zijn er en wat zijn de verschillen?
1. ductaal (non special type (NST)): cellen liggen bij elkaar 2. lobulair: cellen liggen uit elkaar --> e-catherine niet actief meer
64
Wanneer wordt er bestraling gedaan bij de behandeling van mammacarcinoom?
- na borstsparende operatie (MST) - > 3 positieve lymfeklieren - grote tumor met slechte kenmerken
65
Wat zijn de mogelijke gevolgen van okselkliertoillet (OKT)/okselklierdissectie (OKD)?
- seroom - sensibiliteit verlies - kracht verlies - verminderde mobiliteit schouder - lymfoedeem van de arm
66
Welke mogelijkheden zijn er voor mammareconstructie?
oncoplastische chirurgie: plastische technieken tijdens de operatie prothese: - Ballon - latissimus dorsi
67
Welke mogelijkheden zijn er voor mammareconstructie?
oncoplastische chirurgie: plastische technieken tijdens de operatie prothese: - Ballon - latissimus dorsi
68
Wat zijn de voor- en nadelen voor ballon gebruik als prothese bij mammareconstructie?
voordelen: - makkelijke ingreep - korte OK - geen extra littekens - geen heftige complicaties nadelen: - 2 operaties nodig - minder natuurlijk - kans op kapselvormin - kans op verschuiving - vaak later nog operatie nodig om weer mooi te maken - kan niet na radiotherapie
69
Wat zijn de voor- en nadelen voor latissimus dorsi gebruiken bij mammareconstructie
voordelen: - natuurlijker - kan na radiotherapie - gemiddeld moeilijke ingreep - introductie van huid - goed doorbloed weefsel - geen ernstige complicaties nadelen: - extra littekens - latissimus dorsi opgeven - seroom op rug krijgen - kans op kapselvorming - kans op malpositie - vaak 2 operaties - pt draaien tijdens operatie
70
Voor en nadelen van DIEP lap gebruiken bij autologe weefsel constructie bij mamma reconstructie
voordelen: - natuurlijk - volume en weefsel introductie - volledig lichaamseigen - 1 operatie - meteen buikwandcorrectie - kan na radiotherapie nadelen: - moeilijk technische operatie - lange OK - kans op veel complicaties - veel contra-indicaties - logistiek op korte termijn moeilijk te regelen
71
Indicaties voor radiotherapie bij mammacarcinoom
- na borstsparende operatie - postoperatief na ablatie en SWP - palliatief - lymfogene metastase
72
Wat is partiële borstbestraling?
partiële borstbestraling = alleen gebied bestralen waar chirurg is gewest
73
Indicaties voor postoperatieve locoregionale radiotherapie bij mammacarcinoom?
- na irradicale resectie - okselsparende operatie: met alleen radiotherapie ook - na operatie: 4/meer positieve klieren
74
Welke korte en lange termijn symptomen kunnen optreden na bestraling van de mamma?
korte termijn: - erythema - natte schilvering - droge schilvering - pijn Lange termijn: - hyperpigmentatie - fibrosevorming - oedeem in arm - verlies melkproductie - teleachtasie - hypotheroeidie - secundaire tumor - long fibrose - cardiotoxiciteit
75
Wat zijn predictieve factoren?
Predictieve factoren = factoren die voorspellen hoe goed de therapie gaan aanslaan
76
Wat zijn progressieve factoren?
Progressieve factoren = factoren die het beloop van de ziekte voorspellen, ongeacht de behandeling
77
Stappen om genexpressie profielen toe te passen in de praktijk
1. ontdekken van een profiel 2. valideren in onafhankelijke patiënten 3. prospectieve validatie 4. RCT doen om klinische relevantie te bewijzen
78
Hoeveel % moet de 10-jaars BCSS (mammacarcinoom specifieke survival) zijn om chemo niet te doen?
BCSS > 88%
79
Welke klachten kunnen voorkomen bij metastase van mammacarcinoom?
Vermoeidheid Pijn --> botmetastase Kortademigheid --> longmetastase Insult/hoofdpijn --> hersenmetastase Volgevoel/slechte eetlust --> levermetastase Bloeding, ontsteking --> huidmetastase
80
Wat zijn prognostische factoren op het moment van metastase bij mammacarcinoom?
prognostische factoren meta: - conditie - co-morbiditeit - leeftijd: oud>jong - histologisch: mucineus > metaplastisch - ziekte vrije overleving: >5jr gunstig, <2jr ongunstig - oestrogeen receptor positief: gunstig - triple negatief
81
Waarom anti-hormonale therapie voor chemotherapie geven bij gemetastaseerde mammacarcinoom?
- Minder bijwerkingen - Langer effectief dan alleen chemo - kan na chemo verlies hebben van ER waardoor 1 therapie mogelijkheid verloren gaat
82
Vormen van anti-hormonale therapie bij mammacarcinoom?
1. Tamoxifen: competitieve remmer met oestrogeen 2. overiectomie 3. LHRH remmers 4. aromataseremmers: productie oestrogeen uit bijnier weghalen
83
Tot welke groep medicatie behoren: - transtuzumab - pertuzumab - lapatinib
Her2 receptor blokkade
84
Reden om neo-adjuvante therapie te geven bij mammacarcinoom?
- tumor verkleinen --> betere operatie - kijken of er reactie is op chemotherapie - tegen micrometastase
85
Welke medicatie kan je geven om synthetische letaliteit te krijgen?
synthestische letaliteit = homologe recombinatie deficientie (HR werkt niet meer goed) medicatie geven: - platin --> dubbelstreng breuken maken - PARP remmer --> herstelmechanisme remmen
86
Welke functionele testen naar kanker zijn er en wat zijn de voor- en nadelen van de testen?
1. tumor cellijn: tumor uit pt --> kweken op medium - Voordeel: hernieuwbaar materiaal, gevoeligheid analyse maken, - nadeel: 2D groei, geen heterogeniteit, lang proces 2. tumor organoïden: tumor uit pt --> kankerstamcellen isoleren --> kweken op medium - Voordeel: hernieuwbaar materiaal, gevoeligheid analyse maken, 3D groei, lijkt op oorspronkelijke tumor - Nadeel: geen weefsel reconstructie, duurt lang, geen heterogeniteit 3. PDX: tumor uit pt --> in immuungecompremeerde muis - Voordeel: tumor in organisme, 3D groei, vernieuwbaar materiaal, gevoeligheidsanalyse maken - Nadeel: muis kan tumor beïnvloeden, niet alle tumoren in muis groeien, geen invloed van immuunsysteem 4. Tumorplakjes: tumor uit pt --> in plakjes snijden --> bekijken - Voordeel: heterogeniteit, oorspronkelijke tumor, korte test - nadeel: geen hernieuwbaar weefsel, geen doorvoeranalyse, beperkte kweektijd
87
Naar welke organen metastaseert colorectaal carcinomen?
long lever botten (minder)
88
symptomen bij oesofaguscarcinoom?
- dysfagie - pijn - gewichtsverlies - stikklachten - heesheid - braken/melena
89
diagnostiek van oesofaguscarcinoom
Gouden standaard: gastroscopie met biopt - Endo-echo: TNM - PED-CT voor: M
90
Symptomen bij maagkanker - proximaal - niet-proximaal
Proximaal: - dysfagie - gewichtsverlies - bloedverlies Niet-proximaal: - snel vol gevoel - verminderde eetlust - misselijkheid, braken - gewichtsverlies - pijn
91
Diagnostiek maagkanker
gouden standaard: gastroscopie met biopt
92
Symptomen bij colonrectaal carcinoom?
- veranderd deficatiepatroon - buikpijn - bloed bij ontlasting - gewichtsverlies - misselijkheid - vermoeidheid
93
Diagnostiek colonrectaal carcinoom?
gouden standaard: colonscopie met biopt
94
Verschil in behandeling tussen coloncarcinoom en rectumcarcinoom
coloncarcinoom: operatie --> chemo rectumcarcinoom: chemo-radiatie --> operatie
95
Symptomen bij pancreascarcinoom?
- rugpijn (doorborend) - gewichtsverlies - stille icterus
96
Symptomen bij galwegcarcinoom?
- icterus - jeuk - pijn - verminderde eetlust - gewichtsverlies
97
Hoeveel % van pt kan curatieve behandeling krijgen bij slokdarmcarcinoom?
50% maar niet zonder risico: - 4% mortaliteit - >50% morbiditeit
98
Welke 2 PA type slokdarmcarcinomen zijn er en wat zijn de risicofactoren per soort
1. plaveiselcelcarcinoom - risicofactoren: roken, alcohol, aziatische leeftijd, radiotherapie, KNO tumor, achalasie, corrosie 2. adenocarcinoom - risicofactoren: barrets slokdarm, roken, obesitas, radiotherapie
99
Welke mogelijke curatieve therapie zijn er bij slokdarmcarcinoom?
1. neo-adjuvante chemoradiotherapie en operatie - 5jr overleving: 50% 2. neo-adjuvante chemotherapie en operatie - 5jr overleving: 30% 3. direct opereren 4. definitieve chemoradioatie 4. definitieve chemo
100
Welke opties zijn er voor continuiteits operatie bij slokdarmkanker?
optie 1: buismaag - contra-indicaties: vaten maag niet bruikbaar kanker doorgroei in maag maag eerdere operatie gehad optie 2: coloninterpositie (dikke darm gebruiken)
101
Welke morbiditeiten kunnen voorkomen bij slokdarm resectie en herstel na slokdarmcarcinoom + hoe vaak komt het voor
morbiditeit: >50% - wondinfectie - nabloeding - naadlekkage - chymuslekkage - atelactase - stembandparese - atriumfibrileren - pneumothorax - pneumonie
102
Manieren/opties behandeling van rectumcarcinoom
1. operatie ZONDER voorbehandeling --> lymfeklieren niet meegenomen 2. operatie MET voorbehandeling 3. exenteratie: bij T4 tumoren --> andere organen in kleine bekken ook weg gehaald - man; 2 compartimenten - vrouw; 3 compartimenten 4. LAR: low anterior resectie - anestemose maken (hoger-mid gelegen tumor) - colastoma (lager gelegen tumor)
103
Criteria voor behandeling levermetastase bij colonrectaalcarcinoom?
- alle plekken moeten radicaal resectabel zijn - 20-30% functionerend leverweefsel overblijven
104
Wat is de 5 jaars overleving na leverresectie als gevolg van colonrectaal carcinoom?
5jaars overleving: 42% onafhankelijk van synchrone of metachrone metastase en uit welk deel van darm het komt
105
Wat kan je doen als een resectie van levermetastase niet mogelijk is?
1. inductie chemotherapie --> tumor kleiner maken 2. v. portae embolisatie --> regenerend vermogen lever aanzetten
106
Welke behandelmogelijkheden zijn er bij longmetastase als gevolg van colonrectaal carcinoom?
1. resectie 2. stereotactische radiotherapie 3. ablatie
107
Welke behandelmogelijkheid is er bij peritoneum metastase als gevolg van colonrectaal carcinoom?
HIPEC: hyperterme intraperitonaal chemotherapie --> spoeling
108
Wat is de PCI score en waarvoor is het belangrijk?
PCI = Peritoneum cancer index --> bepalen wel of geen HIPEC uitvoeren PCI > 19 = GEEN HIPEC
109
Complicaties die kunnen voorkomen bij HIPEC?
- langdurige gastroparease - naaldlekkage - wond problematiek - fistel vorming - respiratoire insufficientie - lange opnameduur: 15-20 dagen
110
Niet curatieve colonrectaal carcinoom prognose bij: - niet behandelen - wel behandelen
Niet curatieve colonrectaal carcinoom - niet behandelen: 6-8 md - wel behandelen: ± 24 md
111
Hoe werkt het medicatie: - bevacizumab
Bevacizumab: VEGF inhibitor werking: vangt VEGF weg extracellulair --> niet binden aan receptor --> angiogenese geremd
112
Hoe werkt de medicatie: - cetuximab - panitumumab
cetuximab, panitumumab: EGFR-inhibitie werking: binden aan EGFR (receptor) extracellulair --> EGF niet meer binden --> cascade niet aangezet --> geen cel proliferatie
113
Wat is het voordeel van het FLOT schema bij behandeling maagcarcinoom?
FLOT: chemo + operatie alleen operatie : 5jaars overleving 23% operatie met chemo: 5 jaars overleving 45%
114
Maagcarcinoom prognose: - onbehandeld - behandeld
maagcarcinoom ; - onbehandeld: < 6md - behandeld: ± 12 md
115
Behandelschema bij oesofaguscarcinoom?
neo-adjuvant: chemo-radio therapie - medicatie: Taxanen + carpoplatin --> meer schade --> radiotherapie meer effect operatie adjuvant: immuun-therapie - 1 jr na operatie - 5jr overleving: 50%
116
Oesofaguscarcinoom prognose: - onbehandeld - behandeld
oesofaguscarcinoom: - onbehandeld: ± 6 md - behandeld: 6-9 md
117
Oorzaken van stijgende incidentie huidkanker
- zoncultuur - zonnebrand gebruik - immunosuppresieva gebruik - vergrijzing - bewustzijn - betere registratie
118
Risicofactoren voor huidkanker
- leeftijd - geslacht - UV blootstelling - huidtype - iatrogeen: immunosuppresiva, fototherapie, radiotherapie, armen - UV-schade - roken, BMI - chronisch ulceratisch - virus infectie: HPV, HHV 6 - genetische aanleg
119
Wat zijn de voorloper stadium van plaveiselcelcarcinoom?
1. actinische keratose (AK): dysplasie onderste laag basaalmembraan - prevalentie: >50 jr, man (30%) > vrouw (20%) 2. Morbus Bowen = PPC IN SITU - 3-10% kans om door te ontwikkelen tot PCC - vaal solide maar kan meerdere plekken - overal lichaam: ook slijmvliezen
120
Wat zijn de voorloper stadium van melanoom?
1. melanoma in situ 2. lentigo maligna - kans ontwikkelen melanoom: ± 5% - mediane leeftijd: 70jr - grote associatie zon blootstelling (74%) 3. giant congenital naevus (CMN) - life time risico ontwikkelen melanoom < 5%
121
Wat zijn de voorloper stadium van basaalcelcarcinoom?
basaalcelcarcinoom heeft GEEN voorloperstadium
122
Welke behandelingen zijn er voor actinische ketatose (AK) en Mobus Bowen?
lokale therapie: - cryotherapie - excissie: ALLEEN bij morbus Bowen veldtherapie --> meerdere plekjes: - flourourical: 'chemo in crime vorm' - imiquimob: immunomodelator - fotodynamische therapie: zuurstofradicalen maken die tot apoptose leiden
123
Via welk hulpmiddel wordt huidtumoren beschreven?
P: plaats R: rangschikking O: omvang --> grootte en aantal V: vorm O: omgrenzing --> scherp of vaag K: kleur E: efforessentie --> ulceratie, erythema, teleangiectasie, tumor, papel, erosie, plaque
124
Kenmerken van een basaalcelcarcinoom?
- glanzend - wasachtig - doorschijnend papel - plaque of nodus met paarlemoerachtige glas - verheven erosie - snel bloedend - langzaam helend - verheven bleke randen - teleangiectasie - centrale ulceraties
125
Voor- en nadelen van de Mohs' chirurgie?
Voordelen: - weefsel sparend - grote kans op radicaliteit - kleine recidief kans (4%) Nadelen: - arbeidsintensief - duurder dan normale excisie
126
Kenmerken van plaveiselcelcarcinoom? (Huid)
- huidkleurig of erytheem - nodus/plaque/tumor - pijn - keratose (schilvering) - snel bloedend - langzaam genezend - centrale ulceraties - omgeving actinische keratose
127
Wat is de metastase kans van plaveiselcelcarcinoom?
2-3%
128
Risicofactoren voor plaveiselcelcarcinoom?
- roken - UV blootstelling - Man > vrouw - arseen - immuungecomprimeerd - chronische huidontsteking - huidtype 1 en 2
129
Doelen van reconstructie
- herstel en behoud functie - herstel van vorm - klein mogelijk morbiditeit van donorplek
130
Wat betekend esthetische unit principe
esthetische unit principe = estetisch en anatomisch gerelateerde regio's gebruiken voor reconstructie
131
Wat zijn de principes van reconstructie?
1. reconstructie (sub)units 2. verander defect 3. littekens op grenzen van unit en lijnen gezicht 4. kies ideaal donorweefsel 5. vervang missend unit precies kwa grootte, volume, gevoel 6. stagiër ingreep als nodig 7. kleur, structuur en contouren belangrijk om overeenkomst te zoeken
132
Welke technieken zijn er voor reconstructie?
1. direct sluiten 2. huidtransplantatie: ingroei 3a. huidtransplantatie: split skin graft 3b. huidtransplantatie: full thickness graft 4. lokale lab 5. tissue expender
133
Hoelang duurt bij reconstructie ingroei: - huidingroei - revascularisatie - volledige circulatie + zenuwherstel
- Huidingroei: 0-24 uur - revascularisatie: 48-72 uur - volledige circulatie + zenuwherstel: 4-7 dagen
134
Voorwaarde voor huidtransplantatie techniek ingroei
1. goed doorbloede wondbodem 2. geen wrijving 3. vermijden vervuiling van wond
135
Wat is het verschil tussen split skin graft en full thickniss graft?
split skin: epidermis en deel dermis --> minder goede contractie bij genezing full thickniss: epidermis en dermis --> betere kwaliteit bij genezing
136
Hoeveel graden moet je ideaal zijn van Z-plastiek bij reconstructie?
ideaal: 60-60 graden --> 75% verlenging van litteken
137
Wat is empirisch bewijs?
empirisch bewijs = proefondervindelijk van informatie die je zelf hebt opgedaan/ervaren (direct of indirect) - meetbaar - waarneembaar - herhaalbaar
138
Wat zijn de 6 stappen van de wetenschappelijke methode?
1. vraag krijgen 2. informatie opdoen 3. hypothese opstellen 4. testen (onderzoeken) 5. hypothese accepteren, verwerpen of wijzigen 6. publiceren
139
Waaraan moet een hypothese voldoen?
- voorspelbaar - weerlegbaar - toetsbaar
140
Wat zijn de 3 'problemen' in de wetenschap?
1. dataduivel: data niet goed gearchiveerd 2. replicatieprobleem: resultaat moet door andere studies gecheckt worden 3. verificatiekramp: te hard je best doen om gewenste resultaat te krijgen
141
Wat is een: - toevallige fout - systematische fout - differentiele systematische fout
- toevallige fout = fout gemaakt door het interpreteren van dingen - systematische fout = fout gemaakt door meetinstrument - differentiele systematische fout = andere systematische fout gemaakt in ene groep dan in andere groep
142
Welk verschillende meetniveaus van variabelen heb je?
1. numeriek/kwantitatie - continu --> hele getallen - discreet --> achter komma kan 2. categorisch - nominaal --> geen ordening - ordinaal ---> wel ordening
143
Wat is de standaarddeviatie?
standaarddeviatie = hoever ligt persoonlijke waarde van het gemiddelde af
144
Wat betekend: - U - Phi - Delta - Beta
- U = gemiddelde - Phi = proportie - Delta = verschil - Beta = regressie-coëfficient
145
Wat is centrale limietstelling?
centrale limietstelling = verdeling van alle mogelijke steekproefgemiddelde is een normale verdeling
146
Welke factor hoort bij betrouwbaarheidsinterval: - 90% - 95% - 99%
- 90%: factor 1,64 - 95%: factor 1,96 - 99%: factor 2,58
147
Wanneer gebruik je welke soort analyse: - Z - T - U - F - X2 (chi-kwadraat) - R
- Z: gemiddelde daling - T: klein aantal - U: niet mooi verdeeld variabelen - F: meerdere groepen vergelijken - X2 (chi-kwadraat): nominale waarde - R: samenhang
148
Wat is een type 1 fout?
type 1 fout = nulhypothese verwerpen als deze eigenlijk wel waar is (niet verworpen had mogen worden) --> alfa
149
Wat is een type 2 fout?
type 2 fout = nulhypothese niet verwerpen terwijl dit eigenlijk wel moest (niet significant gevonden maar is in werkelijkheid wel significant) --> beta
150
Hoe bereken je de power van een studie?
power = 1 - beta (type 2 fout)
151
Wat is: - fixed effect model - random effect model
fixed effect model = gaat er van uit dat studies op zelfde effect liggen random effect model = verdeling van studies ligt op een andere plek van elkaar
152
top 3 aandoeningen die aan de prostaat voorkomen?
- BPH: benigne prostaat hyperplasie - prostatitis - prostaatcarcinoom
153
Wat is de uitkomst naar onderzoek op prostaatkanker screening?
uitkomst: screening verminderd kans op prostaat kanker stefte - 21% risico reductie (na corrigeren:27%) - 50% risico reductie op metastase
154
Wat zijn prognostische factoren bij prostaatcarcinoom?
- gleason-score - hoogte van PSA - groeipatroon - aantal postieve biopten - aantal mm tumor in biopten - stadium
155
Wanneer heb je een verhoogde kans op metastasen bij prostaatkanker?
PSA > 20 gleason-score > 4+3 stadium T3 of hoger
156
Welke bijwerkingen van de behandeling van prostaatkanker kunnen voorkomen?
- impotentie (erectie dysfunctie): 30-100% - stress incontinentie - urge klachten - urethrastictuur - radio cystitis/prostitis (5-10%) - fistels (1%) - mortaliteit (<1%)
157
Wat is actieve surveillance bij prostaatcarcinoom + wanneer wordt het gedaan?
actieve surveillance = wachten met curatieve behandeling tot tumor progressie laat zien wanneer: - gleason: 3+3 of 3+4 - laag PSA - T1 of T2
158
Wat is watchfull waiting bij prostaatcarcinoom
watchfull waiting = geen curatieve behandeling meer maar wachten met palliatieve behandeling tot nodig is
159
Welke curatieve behandel methode heb je bij prostaatcarcinoom
1. radiotherapie - stereotactisch - bradytherapie 2. radicale prostatectomie 3. andere methode: - verhitten (HIFU) - cryotherapie - protonen
160
Wat zijn de bijwerkingen van hormonale therapie bij prostaatcarcinoom
- osteoporos - toename BMI - opvliegers - energieverlies - verlaagd libido
161
Wat is de 5jaars overleving en incidentie van blaascarcinoom in NL?
incidentie: 6600/jaar - man > vrouw (4;1) 5-jaars overleving: 50-55%
162
Risicofactoren voor blaascarcinoom
- ROKEN (!) - bestraling kleine bekken - chronische UWI - verblijfskatheter - immunosuppresief - Schistosomiasis - chemotherapie - Fenacetine - balkan-nefropathie
163
Wat zijn de behandel mogelijkheden bij blaascarcinoom?
- TUR (transurethale resectie) - blaasspoeling - Re-TUR - radicale cystectomie - chemotherapie - chemoradiotherpaie - immunotherapie
164
Behandeling bij niet-spierinvasief blaascarcinoom?
- TUR - blaasspoeling 1x postoperatieve bij laag /intermediair risico --> recifief reductie kans 12% omlaag hoog risico - Re-TUR: hoog risico want 50-60% kans niet in 1x alles weggehaald Hoog risico: blaasspoeling + immunotherapie
165
Behandelmogelijkheden bij spierinvasief blaascarcinoom?
1. cystecomie met urine derivaten 2. chemotherapie 3. radiotherapie 4. chemoradiotherapie 5. immuunotherapie
166
Welke vormen van urine derivaten zijn er?
continentie stoma: Indiana pouche incontinentie stoma: brickers stoma neoblaas
167
Welke complicaties bij cystectomie en urine derivaten operatie
Post-operatief: - ileus - wondinfectie - UWI - abces - trombo-embolische gevolgen Lange termijn: - nierinsufficientie - metabole ascidose - parastomale hernia - uretherstenose - littekenbreuk
168
Waar moet je op letten bij overwegen chemotherapie geven bij blaascarcinoom
of het een plaveiselcel carcinoom is want: BLAAS PLAVEISELCEL CARCINOOM IS CHEMORESISTENT
169
Wanneer kan je bradytherapie geven bij blaascarcinoom
- solide tumor <5cm - geen meta's - geen carcinoma in situ - geen tumor in blaashals
170
Wat zijn bijwerkingen van cisplatine?
- gehoorschade - nierfunctie verlies - beenmerg depressie - polyneuropathie - haaruitval - misselijkheid - verandering van smaak
171
Redenen voor goede onderzoeksmodellen
- begrijpen van biologie van de kanker - nieuwe biomarkers ontdekken en valideren target expressie: gebruikt diagnose target interventie: gebruiken behandeling - medicatie respons bekijken en in de gaten houden - nieuwe medicatie ontdekken en valideren
172
Welk materiaal kan je gebruiken voor onderzoek?
- vloeibare biopten: bloed, urine, speeksel, semen - FFPE: formalline gefixeerd paraffine materiaal - bevroren 'vers' biopt: tumor en gezond weefsel - levend biobank: cellijnen, organoid, xenograft
173
Bijwerkingen van prostaatbiopt
- hematurie - infectie - sepsis
174
Hoe werkt de hormonale therapie bij prostaatkanker?
gericht op: verlagen van testosteron en androgeen receptor blokkeren blokkade leidt tot: wegvallen negatieve terugkoppeling hormonale as - hypothalamus gestimuleerd --> hypofyse heftig stimuleren --> hypofyse uitgeput --> LH minder uitscheiden --> productie testosteron omlaag
175
Wat betekend euthanasie?
Euthanasie = het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een arts na het verzoek van de betrokkenen
176
Wat betekend hulp bij zelfdoding?
Hulp bij zelfdoding = de arts reikt de euthanatica aan de betrokenen uit, die het zelf inneemt
177
Wat is de grondslag van euthanasie?
De persoon moet ondragelijk lijden, maakt niet uit waardoor het lijden komt als het maar door een medische classificeerbare ziekte is
178
Wat zijn de zorgvuldigheidseisen van euthanasie?
Arts overtuigd zijn van: 1. vrijwillig en weloverwogen verzoek van patient 2. ondragelijk en uitzichtloos lijden van patient 3. patient moet voorgelicht zijn 4. geen redelijke andere oplossingen op leiden weg te nemen EN: 5. schriftelijke verklaring van onafhankelijke arts tav bovenstaande 6. de euthanasie medisch technisch zorgvuldig uitgevoerd
179
Wat zijn de stappen die een arts moet volgen om euthanasie uit te voeren op dat moment?
stap 1: patiënt in slaap brengen stap 2: patiënt in diepe coma brengen en controleren of dit is gelukt door de stamreflexen te testen stap 3: patiënt botuline (spierverslapper) geven
180
Redenen dat er meer aandacht is voor euthanasie de laatste 50 jaar
- vergrijzing - meer niet acute sterfte - meer behandelmogelijkheden - kosten van de zorg - autonomie belangrijk geworden - casuïstiek
181
Redenen dat het verzoek om euthanasie en hulp bij zelfdoding hoger ligt dan het uitgevoerde aantal
1. verzoek komt te laat waardoor het proces te lang duurt en de patient al in sterfte proces zit 2. arts niet overtuigd van de zorgvuldigheidseisen
182
Kenmerken van patiënten die euthanasie plegen
- kanker patiënten - < 80 jaar - levensverwachting < 1 maand MAAR, % neemt in tijd af, mogelijk verschuiving
183
Wat is een oncolytisch virus
oncolytisch virus = virus dat kankercellen doodt
184
Hoe werkt een oncolytisch virus
tumorcelen hebben antivirale afweer uitgezet --> virus kan in tumorcellen groeien, gevolg: - directe oncolytische reactie: cel kapot maken - niet specifieke immuunsysteem aanzetten: antikanker reactie op gang brnegen - cytotoxische T-cellen aantrekken
185
Wat zijn de effectiviteit en veiligheid eisen van oncolytische virus
veiligheid: - niet ziektemakend - veilig voor pt en omgeving: mens en dier effectiviteit: - directe oncolyse aanzetten - immuun respons in hoste induceren
186
Hoe kan je de veiligheid en effectiviteit van oncolytische virussen verbeteren
Minder bijwerkingen - natuurlijk verzwakte stam gebruiken - virus dat alleen dieren ziek kan maken Verhogen virulentie Arming - inbouwen immuunmodulerende genen - inbouwen kankermarkers
187
Welke type bindingsplaatsen zijn er voor medicatie?
Klassiek: - receptor - enzym - ionkanaal - transport eiwit 'niet klassiek' - RNA/DNA - cytoskelet
188
Type chemische identiteiten bij geneesmiddelen ontwikkeling + kenmerken van stof
Klassiek: small molecules - opname: goed - specificiteit: wisselend RNA: - opname: slecht (IV) - specificiteit: hoog Antibodies: - opname: matig (SC,IV) - specificiteit: hoog
189
Wat zijn de farmacologische voorwaarde voor geneesmiddelen ontwikkeling
1. werking vs bijwerkingen (farmacodynamiek) 2. toediening en dosering (farmacokinetiek)
190
Wat zijn de fase voor ontwikkeling van medicatie?
1. therapeutisch concept: voor welke ziekte? 2. target selectie: mechanisme van ziekte weten 3. target validatie: veroorzaakt target zietke? 4. startpunt: medicatie uit small molecule libary halen 5. optimaliseren van medicatie 6. preklinische fase: proefdier onderzoek 7. klinische fase: fase 1 - 3 studies
191
Hoe is de dosering bepaald bij: - chemotherpaie - hormoontherpaie - target therapie - immunotherpaie
Chemotherapie: lichaamsoppervlak (mg/m2) hormoon therapie: vaste dosering target therapie: vaste dosering immunotherapie: vaster dosering op basis van 80 kg (ongeacht gewicht pt) - uitzondering: cetuximab --> mg/m2
192
Welke factoren hebben invloed op hoeveel patiënt wordt bloodgesteld aan medicijn
1. ziekte gerelateerd 2. lichaamsoppervlak 3. co-medicatie: interactie, enzym competitie 4. roken: induceer CYP1A --> medicatie sneller afgebroekn 5. voeding: grapefruit remt CYP3A4 --> hogere concentratie in bloed + moment van inname? 6. lifestyle: interactie kruiden en supplementen 7. genetische factor 8. overig/niet bekend
193
Wat is het metastasering patroon van een melanoom?
Lymfogeen of hematogeen kan organen: - long - lever - brein vormen: - satelliet metastase: dicht bij primaire laesie - transit metastase: verder weg van primaire laesie
194
Wat is het doel van een Sentraal node prosedure (SNP) bij melanoom
1. prognose bepalen 2. bepalen of in aanmerking komt voor adjudant therapie
195
Wat is de huidige prognose van gemetastaseerd melanoom?
mediane prognose: 21 md
196
Welke behandeling is er voor gemetastaseerd melanoom + hoe werkt het?
1. immunotherapie --> Checkpoint inhibitie: PDL-1/PD-1 - kankercel bindt aan Dendritische cel --> geen signaal om immuunsysteem aan te zetten - medicatie werking: antilichaam bindt aan PDL-1 en PD-1 --> kankercel niet meer binden aan DC --> immuunsysteem aangezet ('rem eraf halen') 2. target therapie --> BRAF inhibitie - 50% pt heeft BRAF mutatie --> BRAF inhibitie - Nadeel: na enige tijd ontstaat resistentie * oplossen: MEK inhibitie toevoegen
197
Bijwerkingen van immunotherapie bij melanoom + hoe behandelen
Auto-immuun bijwerkingen: alles wat relatie heeft met immuunsysteem kan gaan ontsteken (-itis) Behandelen: Prednison
198
Wat is het verschil tussen de 2 momenten waarop een uitstrijkje wordt gemaakt van de cervix?
1. bij klachten --> meteen gekeken naar cytologie 2. bij bevolkingsonderzoek --> eerst gekeken hoog risico HPV aanwezig is, ja? --> cytologie
198
Hoe gaat het in de cel na een HPV besmetting?
1. virus breekt basaal membraan binnen via opening (vb wondje) 2. virus gaat cel binnen via endocytose 3. virus kapsel wordt afgebroken door proteases 4. viraal DNA gaat celkern in en afschrijven geven voor: E6 en E7 - E6 bindt aan P53 --> P53 ubiqutine gebonden --> p53 afgebroken --> geen apoptose - E7 bindt aan RB --> E2F vrij in cel --> E2F bindt DNA en genen afschrijven beroken overgang G1 naar S fase 5. reproductie fase: E2 en E1 afgeschreven - E2 bindt E6 en E7 --> remmende werking + activeert E1 - E1 is DNA helicase --> Viraal DNA verdubbeld 6. assemblage en uit cel bereken van virus: L1, L2 en E4
199
Factoren die ervoor zorgen dat HPV infectie over gaat naar cervixcarcinoom?
1. persisterende ontsteking 2. partiële intergratie van viraal DNA in humaan DNA - E6 en E7 constant aanstaan - E2 en E4 genen afwezig
200
Welke vormen van preventie heb je tegen HPV besmetting?
Primaire preventie - condoom - vaccinatie Secundaire preventie - bevolkingsonderzoek (uitstrijkje)