HSO Flashcards

(88 cards)

1
Q

Wat is psychologie

A

Een wetenschap waarbij zowel het GEDRAG van mensen wordt bestudeerd als de GEVOELENS EN GEDACHTEN die mensen hebben bij het ervaren van hun gedrag en de omstandigheden waarin dat plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het DOEL van psychologie

A

gedrag verklaren en van daaruit te voorspellen en beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een theorie

A

een beschrijving van een aantal samenhangende verschijnselen. De theorie verklaart hoe de verschijnselen samenhangen en voorspelt hoe zij veranderen als de omstandigheden worden gevarieerd. Een wetenschappelijke theorie is te onderzoeken aan de hand van een empirische cyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een model

A

een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een concept

A

een abstract element dat wordt beschreven in een theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociaal-cognitieve theorieën

A

Psychologische theorieën leggen de nadruk op sociaal-cognitieve (psychosociale) factoren die gedrag verklaren

Rationele afwegingen, maar gebaseerd op subjectieve waarnemingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Health belief model

A

Waargenomen vatbaarheid (susceptibility) - ervaren kans dat een probleem of ziekte zich voordoet

Waargenomen ernst (severity) - ervaren ernst van een dergelijk probleem of ziekte

Waargenomen voordelen (benefits) - ervaren voordelen van het aanbevolen gedrag

Waargenomen barrières (costs) - ervaren barrières om het aanbevolen gedrag uit te voeren

Cues to action - interne of externe gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Protection motivation theory (PMT)

A

Ontwikkeld om te onderzoeken bij welk angstniveau mensen het meest geneigd zijn tot preventieve actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Theory of planned behavior (TPB)

A

Gedrag is te voorspellen a.d.h.v intentie: de mate waarin iemand van plan is om het gedrag uit te voeren.

Intentie is te voorspellen a.d.h.v iemands attitude, subjectieve normen en waargenomen gedragscontrole t.a.v. het gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Attitude

A

de houding van mensen te aanzien van een bepaald gedrag

Uitkomstverwachtingen
Evaluatie van die uitkomsten
Attitude bepaalt niet alleen gedrag, maar gedrag bepaalt ook attitude (cognitieve dissonantie)!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Subjectieve (sociale) normen

A

Sociale normen = (onuitgesproken) gedragsregels
- Waargenomen gedrag en/of verwachtingen van anderen
- Neiging om daaraan te conformeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Descriptive norm:

A

het waargenomen gedrag dat de meeste mensen in deze situatie vertonen:
“Al mijn vrienden laten zich vaccineren”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Prescriptive norm:

A

wat men denkt dat anderen van jou verwachten:
“Mensen die belangrijk voor me zijn vinden die ik mij moet laten vaccineren”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perceived Behavioral Control

A

de mate waarin men verwacht in staat te zijn om het gedrag uit te voeren
Ook wel self-efficacy genoemd

Dit hangt af van:
- Eerdere success- en/of faalervaringen
- Modelling
- Overtuiging door anderen
- Fysieke en emotionele toestand
- Toegang tot hulpbronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Self-efficacy versus zelfvertrouwen

A

Self efficacy
Gedrags-specifiek
Bijv. exercise self-efficacy scale (ESES)

Zelfvertrouwen (self-confidence)
Niet gedrags-specifiek
Het gevoel dat je over het algemeen kunt bereiken wat je wilt bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal-Cognitieve theorie (SCT)

A

Volgens de SCT wordt het gedrag van mensen bepaald door hun intentie (doelen), de verwachting die mensen van een bepaald gedrag heeft & self-efficacy

Mensen leren niet alleen doordat ze zelf het gedrag uitvoeren, maar ook Door het gedrag bij anderen te observeren, neem een kind die gedrag van ouders overneemt.
Realistischer dan TPB door de 3 splitsing waardoor alles invloed heeft op elkaar ipv dat alles in het model naar 1 kant toe beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Self-determination theory (SDT)

A

óf en hoeveel het gedrag uitgevoerd wordt, wordt bepaald door de mate waarin het gedrag 3 basisbehoeften vervult

Mensen hebben behoefte aan verbondenheid, competent zijn en vrijheid in wat je doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stages of Change Model (SOC)

A

Dit model beschrijft de cyclus hoe iemand zijn/haar gedrag kan veranderen

precontemplation - contemplation - preparation - action - maintenance - terminatie of relapse - terug naar contemplation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Confounders

A

variabelen die de interpretatie van de resultaten verstoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Operationaliseren

A

het vertalen van een niet-waarneembaar concept
naar een meetbaar concept dat zo goed mogelijk het originele concept
beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Likert schaal

A

In welke mate ben je het eens met…. (heel eens - heel oneens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Semantic differential

A

(roken vind ik… vies/lekker, stom/stoer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Visual Analogue scale

A

1-100mm lijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Nominale variabelen

A

Meestal namen/losse antwoorden (automerk, geloof, ethniciteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Ordinale variabelen
data kan gecategoriseerd worden en rangschikken maar afstand tussen antwoorden is verschillend/onduidelijk bijv. Likertschaal vragen
26
Interval variabelen
data kan gecategoriseerd worden en rangschikken en afstand tussen elk antwoord is gelijk Bijv. toetsscores, temperatuur (heeft geen nulpunt)
27
Ratio variabelen
Je kunt je data categoriseren en rangschikken, en er is sprake van gelijke intervallen tussen opeenvolgende datapunten. Ook is er een betekenisvol of absoluut nulpunt. Bijv. Leeftijd, lengte, gewicht
28
Reductionisme
Gedrag uitleggen door het in kleinere delen op te breken
29
Holisme
Gedrag proberen te begrijpen door te kijken naar de hele persoon, dus de hele omgeving om de persoon heen.
30
Criticism of health psychology
Health psychology relies too much on an individual approach: Blaming the victim (e.g. obesity crisis) Little attention to environment influences and problems at a group level There is usually an environment around the person which contributes to the problem, for example obesity. Maybe a person lives in a food desert and only has fast food nearby, causing them to eat more fast food
31
Criticism for health and society
it is too negative: Looking for what makes people sick, instead of what makes them healthy, basically trying to keep people healthy instead of only focusing on curing them when they are sick.
32
Public health psychology
Whole populations are the target Focus on keeping people healthy by using psychological methods E.g. hygiene campaigns, preventative medicine and sanitation For example: Covid-19
33
Critical health psychology
Focus on inequality in health, most of which are considered avoidable Understanding of health and illness as socially, culturally, politically and historically rooted
34
Positive (health) psychology
Focus on positive health - how people can live more positive and fulfilling lives? Mindfulness is a popular positive psychology tool
35
Theory of planned behavior: intention - behavior gap
The factors in the theory of planned behavior (attitude, subjective norm, perceived behavioral control) accounted for 39% variation in intention 27% variation in self-reported behavior 16% in observed behavior TPB very bad at predicting people who plan to act but do not act.
36
Why do people want to act but fail to do so?
Short-term desires Lust is the urge to experience - it is often impulsive and focused on the short term Stimulation in the pleasure center of our brain (orbitofrontal cortex) encourages us to stimulate it more (keep eating chocolate because it tasted nice) Our prefrontal cortex has a center of wisdom/control center that keeps lust in check People can learn to think long-term But only from a certain age…?
37
Impulsive system
Automatic, affective, unconscious: “What feels good” (always on)
38
Reflective system
Conscious, considered, rational “what makes sense?” (can be switched on or off)
39
Self control
The extent to which a person is able to keep their emotions, behavior and desires under control
40
Self regulation
Self-regulation is the process whereby people influence their own thoughts, feelings and behaviors (goes in between intention and behavior in TPB)
41
Self control vs self regulation
Not giving into impulses vs not getting those impulses at all
42
Habit
A process whereby a stimulus elicits an automatic reaction, based on a previously-learned stimulus-response association (drinking coffee for the caffeine hit, so the habit of drinking coffee is for the caffeine hit)
43
Addiction
a compulsion to engage in a behaviour that is inherently rewarding despite adverse consequences - Obsessive - The behavior leads to conflicts
44
Stress phases
alarm - increased resistance - exhaustion/depletion
45
Stressors
a stimulus that requires an adjustment from an individual Also often called live events
46
Stress appraisal
An evaluative process by which a person estimates whether and to what extent a situation is stressful. Factors influencing stress appraisal: Objective features of the situation State of mind of the person Past experiences with current and similar situations Availability of resources (internal and external)
47
Coping
Constantly changing cognitive and behavioural efforts to manage specific external and/or internal demands that are appraised as taxing or exceeding the resources of the person Types of coping: Problem focused versus emotion-focused coping Active vs passive coping Problem focused: look for info, solve problem, confront, plan, look for social support Emotion focused: deny, positive reappraisal, avoid, distract, look for social support
48
Perceived social support
The perceived belonging to a social network of communication and mutual obligation or Thep received comfort, caring, esteem or help one individual receives from others
49
Learned helplessness
The feeling that you have no control over what happens to you, based on consistent experiences of failure (classroom anagram example)
50
Personality types
Type A: hostile, competitive, hurried impatient Higher risk of cardiovascular diseases Type C: Agreeable, passive, not assertive, self-sacrificing, suppressing emotions Higher risks of cancer Type D: pent-up negative feelings, no social support, unhealthy lifestyle Higher risk of cardiovascular support
51
Chronische ziekte
een ziekte waarbij over het algemeen geen uitzicht is op volledig herstel
52
Age effect
Op hogere leeftijd vaak een combinatie van chronische ziektes
53
Wanneer weet je of je ziek bent?
Symptomen Waarneming en symptoom interpretatie zijn cruciaal
54
Ziektepercepties
Identiteit Tijdsverloop Oorzaken Consequenties Controleerbaarheid
55
4 fases van chronische ziekte
Onzekerheid (uncertainty) Verstoring (disruption) Herstel (striving for recovery) Acceptatie (restoration of well-being)
56
3 zelfmanagement processen
Focusing on illness needs Activating resources Living with chronic illness
57
Cronbach alpha
kijken of items hetzelfde concept meenemen - samenhang
58
Parametrische toetsen
hebben normaal verdeelde data nodig
59
Nonparametrische toetsen
gebruik je wanneer je niet normaal verdeelde data hebt
60
Independent samples T-test
elke respondent bevindt zich in slecht 1 van 2 groepen
61
Paired samples t-test
2 scores van dezelfde respondent met elkaar wilt vergelijken
62
one way anova
meerdere groepen met elkaar vergelijken
63
Pearson correlatie test
samenhang tussen scores
64
Psychologie van de arbeid en gezondheid
Psychologische discipline die zich bezighoudt met het bestuderen en bevorderen van gezondheid op het werk Optimale afstemming tussen persoon en organisatie
65
Mentale gezondheidsklachten gerelateerd aan werk:
Psychische symptomen (angst, depressie, etc.) Vermoeidheid (subjectief gevoel van vermoeidheid, afgenomen concentratie & motivatie) Werkverslaving (workaholics) Bore-out (je leert niks nieuws, je werk is saai) Burnout
66
Burnout
Burnout is een syndroom van extreme vermoeidheid (uitputting), afstand nemen van het werk (distantie) en weinig vertrouwen in het eigen kunnen (verminderde competentie) (Maslach et al., 2001).
67
Job Demand-Control-(support) model (JDC)
Taakeisen (job demand) - Psychosociale stressoren in de omgeving van de werknemer Regelmogelijkheden (job control) - De controle van werknemer over taken en gedrag - Twee dimensies: skill discretion (je kan vaardigheden niet toepassen) en decision authority (in hoeverre heb jij ruimte om je eigen beslissingen te maken) Werkstress (job strain/stress) - Fysieke en mentale gezondheidsklachten of welbevinden
68
Job Demand-Resources Model (JD-R-Model)
- Niet alleen aandacht voor negatieve aspecten van het werk, maar ook voor positievei aspecten (energiebronnen) - Zowel naar persoonlijke als organisatorische factoren - Werkstressoren-EnergieBronnen model (WEB-model) in NL
69
Psychosomatiek
Is een medisch vakgebied dat zich bezighoudt met lichamelijke klachten waarbij psychologische factoren een grote rol spelen. Psyche = geest, soma = lichaam Psyche speelt een rol bij iedere aandoening
70
Dualisme
filosofisch standpunt dat lichaam en geest gescheiden zijn
71
Somatiseren
Het ervaren van 1 of meerdere lichamelijke klachten zonder dat daar een organische pathologie aan ten grondslag ligt
72
Somatoforme stoornis
SOLK/MUS
73
Hypochondrie
bij elke klacht die je hebt denk je dat je iets ernstigs hebt (angst) ook wel illness anxiety disorder genoemd
74
Verklaringsmechanisme 1 somatiseren
Vicieuze cirkel - Selectieve aandacht - Sensitisatie - Contra-effectieve coping: je doet gedragingen die je klachten versterken
75
Verklaringsmechanisme 2 somatiseren
Verstoring in de HPA-as (fight or flight systeem) - Genetisch en/of verworven verstoring (persoonlijkheid, trauma en ziekte als oorzakers?) - Bewijs voor lichte afwijkingen GR-functie in CVS patiënten Verstoring in het immuunsysteem - Sickness response en sickness behavior (adaptieve systemen?) - Bewijs voor (licht) afwijkende cytokinebalans Verstoring in de interactie tussen HPA-as en immuunsysteem
76
Verklaringsmechanisme 3 somatiseren
Hersenen communiceren met de darmen en weer terug, dus als er een verstoring in de neurotransmitters van de darmen is, dan kan dat effect hebben op gedrag.
77
Herstelmogelijkheden lichaam
spontaan/technologische actie (pil of operatie)/interpersoonlijke component (wat zegt de dokter & wat doet de dokter) Een empatische houding van een arts leidt tot beter herstel patient
78
Klinische psychologie
De tak van psychologie die zich bezighoudt met - Afwijkend menselijk gedrag - Ziektebeelden met betreking tot emotionele, mentale en gedragsproblemen - Bestudeert oorzaak, verloop, diagnostiek en behandeling van psychische stoornissen
79
Psychische stoornissen
- Symptomen uiten zich primair in abnormale emoties, gedachten en/of gedrag - Oorzaak kan weldegelijk lichamelijk zijn (alcoholisme leidt tot een psychische stoornis) Angststoornissen zijn het meest voorkomend
80
Wat is abnormaal?
- Tijd en cultuurgebonden - Statisch model (normaal verdeling uitersten = abnormaal?) - Definitie: Vormt een probleem voor het individu, omgeving of maatschappij
81
Problemen met DSM-5
- Labels worden opgeplakt - Geen wetenschappelijke asis voor verschillen tussen stoornissen - Zelfde oorzaken, andere problemen, hoezo verschillende stoornissen? - Te brede criteria (overdiagnose) --> overmedicatie --> pharmacie meer macht
82
Persoonlijkheidsstoornissen
- Persoonlijkheidsstoornissen zijn langdurige patronen in gedachten, vise en gedrag die afwijken van wat in de betreffendecultuur als normaal wordt ervaren - Bekende persoonlijkheidstoornissen: - Antisociale persoonlijkheidsstoornis (medegenloos) - Borderline persoonlijkheidsstoornis (moeilijke relaties onderhouden)
83
Biologische benadering van psychische stoornis
Medicatie Electro Convulsie Therapie Biofeedback (hoe krijg je je lichaam onder controle?) Relaxatie
84
Leertheoretische benadering van psychische stoornis
“psychische stoornissen ontstaan uit (negatieve) leerervaringen” - Nature-nurture debat Behandeling - Gedragstherapie - Exposure (aan bijv spinnen als iemand bang is voor spinnen)
85
Cognitieve benadering van psychische stoornis
"Psychische stoornissen ontstaan door disfunctionele cognitieve schema's" Behandeling: - Cognitieve therapie:rechtzetten van disfunctionele schema’s/gedachtengang - Socratische dialoog: doorvragen totdat irrationele ideeën worden verworpen
86
Psychoanalytische benadering van psychische stoornis
“Psychische stoornissen ontstaan door onverwerkte, vaak onbewuste, conflicten” Behandeling: - Psychoanalyse: (evt. onder hypnose) teruggaan naar de (kinder-)tijd om onverwerkte conflicten bloot te leggen en alsnog te verwerken
87
Huamnistische benadering van psychische stoornis
“Mensen zijn van oorsprong goed en streven naar zelfactualisatie." Psychische stoornissen ontstaan uit worstelingen met de vraag “wie ben ik?”” Behandeling: Rogeriaanse/cliëntgerichte therapie: Elk individu is uniek en beleving en aspiraties van cliënt staan daarom centraal
88
Systeem benadering van psychische stoornis
“Psychische stoornissen kun je niet los zien van iemands sociale omgeving. Communicatie en interactie speelt een grote rol” Vormen van behandeling: - Systeemtherapie - Gezinstherapie, relatietherapie - Focus op communicatie