ij - ee- r Werkwoorden betekenis Flashcards

(59 cards)

1
Q

aankijken

A

To look

Hebben aangekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanwijzen

A

designate, point out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afwijken

A

To differ, deviate, depart from, diverge

Zijn afgeweken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afwijzen

A

Reject, refuse, dismiss, wave aside

Hebben afgewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autorijden

A

Driving

Hebben/zijn gereden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Begrijpen

A

Understand

Hebben begrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bekijken

A

To look at, look into

Hebben bekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschrijven

A

Describe, label,

Hebben beschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bestriden

A

To fight, combat, dispute

Hebben bestreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bewijzen

A

To prove, demonstrate evidence

Hebben bewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bijten

A

To bite
Hebben beten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Blijken

A

Het blijk als het zo so, duidelijk to maken

Zijn gebleken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Blijven

A

Stay

Zijn gebleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doorrijden

A

To drive through

Hebben/zijn doorgereden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

drijven

A

To conduct
or float,
or drive like cattle drive

Hebben/ zijn gedreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

glijden

A

Slide, slip, glide

Hebben/zijn gegleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

grijpen

A

Grab, seize, grasp, grip

Hebben gegrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ingrijpen

A

Intervene

Hebben ingegrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Inschrijven

A

Enroll, register, apply

Hebben ingeschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kijken

A

Look

Hebben gekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Knijpen

A

Pinch or clip

Hebben geknepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Krijgen

A

To get

Hebben gekregen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

lijden

A

Suffer, ache, smart as in pain

Hebben geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

lijken

A

Seem, appear, look

Or dead bodies

Hebben geleken

25
meekrijgen
Get along with one, to get Hebben meegekregen
26
nakijken
Check, check up, examine, look after Hebben nagekeken
27
Omschrijven
To describe Hebben omschreven
28
opschrijven
Write down, record Hebben opgeschreven
29
overblijven
Remain Zijn overgebleven
30
overdrijven
Exaggerate, overstate, being a drama queen Hebben overdreven
31
overlijden
Passing away Zijn overleden
32
Prijzen
Praise, commend Hebben geprezen
33
Rijden
To ride Hebben/zijn gereden
34
rijgen
Lace, string Hebben geregen
35
schijnen
To shine...to seem, appear Hebben geschenen
36
Schrijven
To write Hebben gescheven
37
Slijten
Wear out, ravel out Hebben/zijn gesleten
38
Smijten
Throw, hurl, fling with frustration Hebben gesmeten
39
snijden
Cut ( with knife) Hebben gesneden
40
spijten
Remorse, regret Hebben gespeten
41
stijgen
To rise Zijn gestegen
42
Strijden
Fight, battle, combat Hebben gestreden
43
Strijken
To smoothe, iron Hebben gestreken
44
Terugkrijgen
To get back, recover Hebben teruggekregen
45
Thuisblijven
Stay at home Hebben thuisgebleven
46
Uitkijken
Looking out, watch out Hebben uitgekeken
47
Verblijven
Stay, reside, dwell Hebben/zijn verbleven
48
verdwijnen
To dissappear, vanish
49
vergelijken
To compare
50
Vermijden
To avoid, to shun
51
verschijnen
To appear, to show up
52
verslijten
Wear down, wear out
53
verwijten
Reproach, blame
54
Voorschrijven
Prescribed, instruct
55
wijken
Yield, won't budge
56
Wijten
Blame
57
Wijzen
Point, show
58
wrijven
To rub
59
zwijgen
Keep quiet, keep silence