immuniteit Flashcards

(31 cards)

1
Q

wat is homeostase

A

vermogen chemische en fysische parameters in het lichaam binnen de strikte grenzen constant houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke dingen belangrijk in optimale werking cellen en organen

A

constante temperatuur
zuurtegraad
zuurstofgehalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

homeostase en temperatuur regeling leg uit

A

wanneer je een lage temp hebt zullen je bloedvaten vernauwen en zal de temp stijgen, wanneer je een hoge temp hebt zullen de bloedvaten verwijden zo zal de temp dalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waarom worden peuters, kleuters sneller ziek

A

omdat hun immuunsysteem nog niet volledig is ontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom lopen ouderen meer risico op gezondheidsproblemen

A

hun immuunsysteem begint te verzwakken omdat ze ouder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarom is covid 19 groot voorbeeld van een link tussen immuunsysteem en infectieziekten

A

1) eerste contact met de pathogeen
2) primaire immuunrespons (je gaat ziek zijn), de eerste keer dat je ziek bent van de pathogeen je immuunsysteem weet dus niks over de pathogeen
3) tweede contact met pathogeen (je komt dus voor een tweede x in contact)
4) secundaire immuunrespons (tweede x dat je ziek bent van de pathogeen, je lichaam weet dus ondertussen al meer over deze pathogeen en weet hoe hij deze moet vernietigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vertel wat meer over bloed en lymfevatenstelsel

A

vormen 2 netwerken van grote en kleine vaten met vertakkingen
- vervoeren bloed en lymfe, vloeistoffen + bereiken alle cellen waar er een vitale rol is bij verwondingen, infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dubbele bloedsomlopp

A

je hebt kleine en grote bloedsomloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kleine bloedsomloop

A

hart naar longen
zuurstofarm naar zuurstofrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

groter bloedsomloop

A

hart naar organen
zuurstofrijk naar zuurstofarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

belangrijke stoffen

A

longen: opname van zuurstof
dunne darm : opname van voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onderdelen van dubbele bloedsomloop

A

slagaders: vervoer zuurstofrijkbloed, voedingsstoffen
aders: vervoer zuurstofarmbloed en voedingsstoffen
haarvaten: verbinding tussen slagaders en aders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoeveel bloed heeft een mens gemiddeld

A

5 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voor wat zorgt bloed

A

vervoer levensnoodzakelijke stoffen, afvalstoffen, verdeling lichaamstemperatuur en belangrijke rol immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is samenstelling van bloed

A

55% plasma
45% uit cellen
- rode cellen 41%
- witte cellen, bloedplaatjes 4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voor wat zorgen witte bloedcellen

A

immuunrespons

17
Q

voor wat zorgen rode bloedcellen

A

vervoer van zuurstof (hemoglobine)

18
Q

voor wat zorgen bloedplaatjes

A

stolling in bloed

19
Q

wat zijn lymfevaten

A

buisjes die starten bij de weefsels en vervoeren weefselvocht

20
Q

wat zijn lymfeknopen of lymfeklieren

A
  • verdikkingen van lymfevaten
  • zuiveren bloed van ziekteverwekkers
  • bevatten veel witte bloedcellen
  • bij infectie; opzwellen of verdikken
21
Q

wat zijn lymfoïde organen

A

beenmerg, thymus, milt en amandelen
thymus: rijpe lymfocyten, zodat het immuunsysteem zich kan ontwikkelen
- na puberteit krimpt dit orgaan

22
Q

wat is pathogeen

A

ziekteverwekker

23
Q

wat zijn mogelijke pathogenen

A
  • bacterie
  • virus
  • schimmel
  • parasiet
  • vreemde stof uit andere organisme
24
Q

hoe kan je besmet worden

A
  • inademen
  • inslikken, via voedsel, drank
  • wondje, beschadiging
  • aanraken besmet opp
  • seksueel contact
25
wat zijn toegangspoorten voor pathogene n
de huid slijmvliezen; ogen, spijsverteringstelstel, ademhalingsstelsel, urogenitaal stelsel
26
wat is besmetting
ziekteverwekkers zijn lichaam binnengedrongen
27
wat is infectie
ziekteverwekkers vermenigvuldigen zich
28
wat is ontstekingsreactie
reactie op een besmetting of infectie
29
wat is de volgorde van een ontstekingsreactie
- roodheid = bloedvaten zetten uit, doorbloeding neemt toe - warmte = gevolg doorbloeding - zwelling = wanden bloedvaten meer doorlatend + vocht witte bloedcellen uit bloedbaan naar weefsels - pijn = meer druk op zenuwstelsels - functie verlies = stijfheid, lichaamsdelen moeilijker plooien
30
wat is de eerste linie
niet specifieke afweer - barrière
31
wat zijn de mogelijke ingangen met beschermde werking
-huid - ogen - neus, keel, strottenhoofd - maag - urinebuis, geslachtsopening