inleiding Flashcards

1
Q

farmacologie

A

geneesmiddelenleer

= tak van de wetenschap waarin de wisselwerking tussen chemische stoffen en het lichaam wordt bestudeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geneesmiddel

A

elke enkelvoudige of samengestelde substantie, aangediend als hebbende therapeutische of profylactische eigenschappen met betrekking tot ziekten bij de mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

causale therapie

A

om oorzaak van de ziekte te bestrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stabiliserende therapie

A

om aandoening onder controle te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomatische therapie

A

om symptomen van een ziekte te onderdrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

substitutietherapie

A

om functie van een verloren gegane stof te vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

profylactische therapie

A

voor preventief gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diagnostische therapie

A

voor het stellen van een diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gentherapie

A

genetische modificatie van cellen voor de preventie, verbetering of genezing van ziekten (gen wordt toegedient en zal eiwit produceren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ongewenste effecten

A

ieder ander effect van het geneesmiddel dan het op dat moment beoogde effect

= bijwerkingen, neveneffecten, nevenwerkingen, secundaire effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oorsprong van bijwerkingen

A

geneesmiddel
eigenschappen van de patiënt
interacties,
aanwezigheid van onzuiverheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

types ongewenste effecten

A

type A tot type F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

type A bijwerking

A

frequent (80% van de bijwerkingen)
dosis-afhankelijk
voorspelbaar
meestal niet ernstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

type B bijwerking

A

eerder zeldzaam (overgevoeligheid)
niet dosis afhankelijk
onvoorspelbaar
potentieel gevaarlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

type C bijwerking

A

na langdurig gebruik, verslavingsreacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

type D bijwerking

A

teratogeniciteit of carcinogeniciteit

17
Q

type E bijwerking

A

ontwenningsverschijnselen = dervingsverschijnselen

18
Q

type F bijwerking

A

falen van de behandeling

19
Q

anticholinergische bijwerkingen

A

parasymathicolytica

  • centrale anticholinerge bijwerkingen
  • perifere anticholinerge bijwerkingen
  • contra-indicaties
20
Q

parasympaticolytica

A

muscarinereceptorantagonisten => remmen de werking van adrenaline

geneesmiddelen met anticholinergische bijwerkingen:
antidepressiva, H1-antihistaminica, antipsychotica, baclofan, carbamazepine, oxcarbazepine

21
Q

GT-verlenging

A

verlenging van het QT-verlenging bij aritmiën en tirades de pointes (mogelijk fataal aflopende ventrikeltachycardieën)

geneesmiddelen die QT-verlenging veroorzaken
dispyramide, kinidine, sotalol, antidepressiva, antipsychotica, anti-infectueuze middelen