Intermediate II Flashcards
(165 cards)
1
Q
afraden
A
advise against
2
Q
bazig
A
bossy, dominant
3
Q
de constatering
A
detection, observation
4
Q
constateren
A
to detect
5
Q
juist
A
on the contrary; right/correct
6
Q
schuiven
A
to shove/push
7
Q
terechtkomen
A
to end up
8
Q
tegenstrijdig
A
contradictory
9
Q
onder andere
A
among others
10
Q
optreden
A
to occur/appear; to perform/appear; to act
11
Q
wel degelijk
A
surprised positive
12
Q
degelijk
A
durable, decent, proper
13
Q
vaststellen
A
to detect
14
Q
in het kader van
A
within the framework
15
Q
streng
A
strict
16
Q
wennen aan
A
to get used to
17
Q
zich vestigen
A
to establish/settle
18
Q
heersen
A
to be ruling/around
19
Q
opmerkelijk
A
remarkable/striking
20
Q
overblijven
A
to be left; to stay at school for lunch
21
Q
het gezag
A
authority/power
22
Q
zich uiten
A
to express
23
Q
bestrijden
A
to dispute/oppose
24
Q
betreffen
A
to concern
25
vernederend
humiliating
26
vaardigheden
skills
27
uitvoeren
to carry out
28
toepassen
apply
29
aanpassen
adjust, adapt
30
de tegenslag
setback
31
spijbelen
skip class
32
meetellen
to count in
33
bezuinigen
cutting back (funds); saving
34
bepalen
determine
35
de achterstand
disadvantage
36
belemmeren
to obstruct/hinder
37
aangenaam
pleasant
38
dol zijn op
to love
39
de doorzetter
go-getter
40
de heimwee
homesickness
41
inschikkelijk
lenient
42
het kader
the framework
43
onder de noemer
under the category
44
optreden
perform, enforce (law)
45
rechtdoorzee
straightforward
46
schuiven
shove
47
stuiten op
to come across
48
terechtkomen
to end up
49
vaststellen
to establish
50
ergens niet omheen kunnen
something cannot be ignored
51
niet veel van iets moeten hebben
don't want to deal with it
52
bewonderen
to admire
53
in de gaten houden
keep an eye on
54
bij nadere beschouwing
on second thought
55
het gedonder
hassle
56
ondervragen
interrogate
57
verbieden
to forbid
58
optellen (bij)
to add to
59
vermenigvuldigen (met)
to multiply
60
de vrijgezel
the single person
61
de weduwe
the widow
62
de weduwnaar
the widower
63
het wezen
the creature
64
(zich) aanpassen ___
aan
65
afhangen ___
aan
66
afhangen aan
to depend on
67
allergisch zijn ___
voor
68
antwoord geven ___
op
69
bang zijn ___
voor
70
beginnen ___
met
71
behoefte hebben ___
aan
72
belangstelling hebben ___
voor
73
belangstelling hebben voor
to have an interest in
74
benieuwd zijn ___
naar
75
bestaan ___
uit
76
besteden ___
aan
77
bezig zijn ___
met
78
bezuinigen ___
op
79
blij zijn ___
met
80
blijken ___
uit
81
boos zijn ___
op/om
82
concluderen ___
uit
83
concluderen uit
to deduce from
84
condoleren ___
met
85
denken ___
aan
86
dol zijn ___
op
87
dromen ___
van
88
het eens zijn ___
met
89
ervaring hebben ___
met
90
feliciteren ___
met
91
gaan ___
naar
92
gebrek hebben ___
aan
93
gebrek hebben aan
to have a lack of
94
gebruik maken ___
van
95
geïnteresseerd zijn ___
in
96
gek zijn ___
op
97
genieten ___
van
98
geschikt zijn ___
voor
99
geschikt zijn voor
to be suitable for
100
goed zijn ___
in
101
een hekel hebben ___
aan
102
het hebben ___
over
103
het hebben over
to talk about
104
op de hoogte zijn ___
van
105
houden ___
van
106
interesse hebben ___
voorl
107
invloed hebben ___
op
108
jaloers zijn ___
op
109
kennismaken ___
met
110
kijken ___
naar
111
klagen ___
over
112
komen ___
uit
113
kritiek hebben ___
op
114
kunnen tegen
to stand
115
kwaad zijn ___
op
116
kwaad zijn op
to be angry about
117
lachen ___
om
118
last hebben ___
van
119
lijken ___
op
120
luisteren ___
naar
121
medelijden hebben ___
met
122
medelijden hebben met
to feel compassion for
123
medelijden hebben met
to feel compassion for
124
moeite hebben ___
met
125
nadenken ___
over
126
onderzoek doen ___
over
127
ophouden ___
met
128
overtuigen ___
van
129
plezier hebben ___
in
130
praten ___
over
131
profiteren ___
van
132
reageren ___
op
133
recht hebben ___
op
134
rekenen ___
op
135
rekening houden ___
met
136
rekening houden met
to take into account
137
schrikken ___
van
138
slagen ___
voor
139
slecht zijn ___
in
140
spijt hebben ___
aan
141
spijt hebben aan
to regret
142
stemmen ___
op
143
stoppen ___
met
144
trakteren ___
op
145
trakteren op
to treat to
146
trek hebben ___
in
147
trek hebben in
to feel like (eating)
148
trots zijn ___
op
149
trouwen ___
met
150
twijfelen ___
aan
151
verantwoordelijk zijn ___
voor
152
verbaasd zijn ___
over
153
verbaasd zijn over
to be astonished at
154
vergelijken
met
155
verlangen naar
to yearn/long for
156
verlangen ___
naar
157
verliefd zijn ___
op
158
verslaafd zijn ___
aan
159
verslaafd zijn aan
to be addicted to
160
wachten ___
op
161
wennen ___
aan
162
zakken ___
voor
163
zakken voor
to fail (an exam)
164
zin hebben ___
in
165
zich zorgen maken ___
over