Introductie afweersysteem Flashcards

(36 cards)

1
Q

Wat zijn Innate afweermechanismen>

A

Zijn aageboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn Adaptieve afweermechamismen?

A

Zijn verworven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de 3 verschillende afweerlagen

A
  1. Mechanische afweer
  2. Chemische afweer
  3. microbiologische afweer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 2 voorbeelden van mechanische afweer

A
  1. Tight junctions

2. beweging: lucht/vloeistofstroom, cilia; verplaatsen mucus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is Mucus?

A

Slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is? Cilia

A

Trilharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem voorbeelden Chemische afweer

A

vetzuren, zou, lage pH, enzymen, anti-microbiële peptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Microbiologische afweer?

A

Microbiota, dit zijn microorganismen die van nature ons beschermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn en doen leukocyten?

A

Witte bloedcellen: zijn de oproepkrachten bij schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de kenmerken innate immuunrespons

A
  • Onmiddelijke reactie
  • Tegen grote verscheidenheid aan pathogenen
  • Niet specifiek voor individueel pathogeen (valt iedere pathogeen hetzelfde aan)
  • Geen langdurige immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem de kenmerken adaptieve immuunrespons

A
  • Vertraagde reactie
  • Tegen specifiek pthogeen
  • Geeft immunologisch geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is immunologisch geheugen?

A

Levenslange immuniteit tegen re-infectie met hetzelfde pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doen granulocyten en monocyten/macrofagen?

A

Fagocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen eosinofiele granulocyten?

A

Doden van wormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen mestcellen?

A

Maken histamine en vasoactieve stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen dendritische cellen?

A

Presenteren antigenen

17
Q

Wat doen natural killer cellen?

A

Doden van met virus geïnfecteerde cellen

18
Q

Wat is fagocytose?

A

Heeft anti-microbiële mechanismen. Heeft dit niet als enige, maar is er wel het beste in

19
Q

Kenmerken ontsteking

A
  • Warmte (calor)
  • Roodheid (rubor)
  • Zwelling (tumor)
  • Pijn (dolor)
  • functieverlies (functio laesa)
20
Q

Noem de belangrijke cellen voor een adaptieve immuunrespons:

A
  • B (lymfocyten)
  • CD8+ T (T cytotox)
  • CD4+ T (T helper)
  • APC / DC (dendritische cel)
21
Q

Wat doet een B (lymfocyt) cel?

A

Antistoffen produceren

22
Q

Wat doet een CD8+ T (T cytotox) cel?

A

Doodt (virus-) geïnfecteerde cellen

23
Q

Wat doet een CD4+ T (T helper) cel?

A

Produceert cytokine en daardoor:

  • Hulp bij antistof-vorming
  • stimulatie van macrofagen
  • remmen van afweerreacties
24
Q

Wat doet een APC / DC cel?

A

Presenteert antigenen aan T cellen

25
Bloedbaan uit bij naïve lymfocyten:
via HEV --> Lymfeklieren: bloed--> LK --> lymfe --> bloed
26
Bloedbaan uit bij 'ag-experienced' lymfocyten:
via capillairen --> weefsels
27
Lymfeklieren in gaat via:
De HEV en de afferente lymfevaten
28
Wat is het ductus thoracicus?
Het verzamelkanaal van het lymfevaatstelsel en het grootste lymfevat in het menselijke lichaam
29
Wat voor immuunrespons doet de lymfeklier?
Immuunresponsen tegen antigenen aanwezig in weefsel (vloeistof)
30
Wat voor immuunrepsonsen doet de milt?
immuunresponsen tegen antigenen aanwezig in het bloed
31
Wat is het verschil in Ag herkenning door B- en T-cellen?
Een T-cel bindt met een afgeknipt deel van het Ag (peptide) en de B-cel bindt het complete Ag
32
Noem 3 verschillende manieren van antistoffen werking:
1. Neutralisatie (agglutinatie) 2. Opsonisatie (fagocytose) 3. Complement activatie
33
Wat is neutralisatie?
Micro-organismen worden compleet bedekt met antistoffen
34
Wat is Opsonisatie?
Een macrofaag kan binden aan de constante van de antistoffen en wordt nu gemakkelijker ïnternaliseerd
35
Complement activatie
Antistof activeert een complement dat lysus (afbraak) gaat uitvoeren op de vreemde cel.
36
Noem de kenmerken van een secundaire antilichaamrespons:
- Sneller dan de primaire respons - Hogere antistof titers - Sterke affiniteit