Jurisprudentie Flashcards
(74 cards)
Van Gend & Loos
Verdragsbepalingen hebben voor zover deze ‘duidelijk’ en ‘onvoorwaardelijk’ zijn, rechtstreekse of directe werking. Dat wil zeggen dat burgers zonder tussenkomst van de lidstaat voor de nationale rechter een beroep kunnen doen op een dergelijke bepaling. Een groot aantal verdragsbepalingen heeft rechtstreekse werking, zoals de artikelen over het vrije verkeer, vervoer en staatssteun.
Costa/Enel
In het Costa Enel arrest gaf het Hof in 1964 aan dat het Gemeenschapsrecht autonoom van karakter is. Dit betekent dat EU-instellingen, EU-lidstaten en burgers zonder tussenkomst van nationaal of internationaal recht onderworpen zijn aan het Gemeenschapsrecht. Indien Verdragsbepalingen en
nationale wetgeving in conflict zijn, dan heeft het Gemeenschapsrecht voorrang boven het nationale recht.
Simmenthal II
Van belang voor de inroepbaarheid van voorrang genietend Europees recht voor een nationale rechter. Het arrest Simmenthal II vormt een bevestiging van het beginsel van directe werking uit het Van Gend en Loos-arrest en het beginsel van voorrang uit het arrest Costa/ENEL. Het nieuwe element van Simmenthal II is, dat expliciet wordt gesteld dat ook een lagere nationale rechter nationale wettelijke bepalingen reeds buiten toepassing moet laten, indien deze strijdig zijn met voorrang genietend Europees recht. (Hoeft niet af te wachten tot het eigen constitutionele hof die bepaling voor ongeldig heeft verklaard)
Titaandioxide
Het antwoord op de vraag welke rechtsgrondslag moet worden gekozen als een handeling gebaseerd is op twee rechtsgrondslagen, maar cumulatie van deze twee rechtsgrondslag niet mogelijk is, hangt af van diverse factoren. In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap mag de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling niet alleen afhangen van de opvatting van een instelling omtrent het nagestreefde doel, maar moet zij berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling. Zwaartepunttest. De richtlijn had op twee artikelen gebaseerd kunnen worden, namelijk 114 VWEU of 192 VWEU. Nu maakt het geen verschil, maar toentertijd vond er een andere procedure (raadpleging) plaats bij milieu kwesties. Het Hof kwam tot de conclusie dat beiden als rechtsgrond gebruikt konden worden, maar dat het zwaartepunt hier toch bij de bescherming van de interne markt lag. Voor de verwezenlijking van de interne markt zijn wegens de dispariteiten tussen de rechtsorden van de lidstaten harmoniseringsmaatregelen nodig op die gebieden waar het gevaar bestaat, dat die dispariteiten een vervalsing van de concurrentievoorwaarden veroorzaken of in stand houden.
Zwaartepunttest. De richtlijn had op twee artikelen gebaseerd kunnen worden, namelijk 114 VWEU of 192
VWEU. Nu maakt het geen verschil, maar toentertijd vond er een andere procedure (raadpleging) plaats bij milieu kwesties.
Het Hof kwam tot de conclusie dat beiden als rechtsgrond gebruikt konden worden, maar dat het zwaartepunt hier toch bij
de bescherming van de interne markt lag. Voor de verwezenlijking van de interne markt zijn wegens de dispariteiten tussen
de rechtsorden van de lidstaten harmoniseringsmaatregelen nodig op die gebieden waar het gevaar bestaat, dat die
dispariteiten een vervalsing van de concurrentievoorwaarden veroorzaken of in stand houden.
Pupino
De artikelen 2, 3 et 8, lid 4, van het kaderbesluit moeten aldus worden uitgelegd, dat de nationale rechter de mogelijkheid moet hebben om jonge kinderen die, zoals in het hoofdgeding, het slachtoffer zeggen te zijn van mishandeling, toe te staan hun getuigenverklaring af te leggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming garanderen, bijvoorbeeld buiten de openbare terechtzitting om en alvorens deze plaatsvindt. De nationale rechter moet alle bepalingen van nationaal recht in aanmerking nemen en deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit.
Tabakreclame
Het gaat er hier in ieder geval om dat art. 114 VWEU geen algemene bevoegdheidsgrondslag geeft voor het reguleren van de interne markt. Als een richtlijn of andere handeling op dit artikel gebaseerd wordt, moet het doel gericht zijn op de werking van de interne markt en het voorkomen van belemmeringen. De Tabaksreclamerichtlijn werd daarom nietig verklaard, omdat het meer gericht leek op de bescherming van de volksgezondheid (wat niet het doel was van art. 114 VWEU). Dus algemene regel: handelingen moeten gebaseerd worden op de juiste rechtsgrondslag in de verdragen.
(Op basis van art. 114 VWEU (en voorheen de daarmee overeenstemmende art. 95 EG-Verdrag en 100a EEG-Verdrag)
In 1991 kwam de Commissie met een voorstel om uit volksgezondheidsoverwegingen tabaksreclame aan banden te leggen. Dit voorstel was gebaseerd op artikel 95 EG. Het bleek een dermate moeilijk en controversieel onderwerp, dat het de Raad niet lukte hier overeenstemming over te bereiken. Dit gebeurde pas in 1997, nadat Labour in Engeland de verkiezingen had gewonnen. Artikelen 47 lid 2 EG en 55 EG werden als rechtsbasis toegevoegd. Het Europees Parlement ging ook akkoord, zodat de richtlijn tot stand kwam. Duitsland was bij de totstandkoming van de richtlijn overstemd en stelde beroep in tegen de richtlijn. Het stelde dat de richtlijn niet was gebaseerd op de juiste rechtsgrondslag. Volgens Duitsland was de richtlijn er voornamelijk op gericht de volksgezondheid te beschermen en niet gericht op het tot stand brengen van de interne markt en het Verdrag kent de Raad geen bevoegdheden toe tot het plegen van harmonisatie van wetgeving.
Rechtsvraag - Wat is de reikwijdte van artikel 95 EG? Is de richtlijn noodzakelijk voor de instelling en werking van de interne markt of moet het worden beschouwd als maatregel ter bescherming van de volksgezondheid?
Het Hof heeft in het arrest Tabaksreclame besloten dat er voor het gebruiken van de juiste rechtsbasis ook gekeken dient te worden naar de inhoud van de richtlijn. Kortom valt de richtlijn onder het werkterrein van de Europese Unie?
- Uit het arrest blijkt dat artikel 114 VWEU alleen als rechtsgrondslag kan dienen indien zij beoogt de interne markt daadwerkelijk te verbeteren. De richtlijn die op grond van deze bepaling is opgesteld moet dus beogen de belemmeringen in het vrij verkeer weg te nemen met als hoofddoel het bevorderen van de interne markt.
- Verder komt uit het arrest naar voren dat harmonisatie van wetgeving op het gebied van volksgezondheid, consumentenbescherming of milieubescherming niet altijd geoorloofd is: ‘De Unie mag namelijk alleen wat de lidstaten haar hebben toegestaan’. Dit wil zeggen dat de Europese Unie niet verder mag gaan met harmonisatie dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van het doel, ook wel het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel genoemd, art. 5 VWEU.
- Echter maakt het arrest hierbij een kanttekening: als bescherming van deze laatstgenoemde gebieden, namelijk volksgezondheid, consumentenbescherming of milieubescherming, een zijdelings doel is van de opgestelde richtlijn, is dit wel geoorloofd en heeft de Europese Unie wel deze bevoegdheid.
Schmidberger
Het hangt van de omstandigheden van het geval af of een lidstaat het vrije verkeer van goederen schendt, en vervolgens of hij hier verantwoordelijk is. Het Hof van Justitie oordeelt (…) dat de toelating van die bijeenkomst [op de Brennerpas] een juist evenwicht heeft geëerbiedigd tussen de bescherming van de grondrechten van manifestanten en de vereisten van het vrije verkeer van goederen. Bijgevolg kan de Oostenrijkse autoriteiten niet worden verweten een schending van het gemeenschapsrecht te hebben begaan waarvoor de betrokken lidstaat aansprakelijk is.
Cassis de dijon
De betekenis van het arrest Cassis de Dijon ligt vooral in de criteria die het Hof geeft ten aanzien van uitzonderingen die mogelijk zijn op het vrije verkeer van goederen. Er zijn meer rechtvaardigingsgronden dan de gronden die expliciet genoemd worden in het huidige artikel 36 VwEU. Dit wordt wel de Rule of reason genoemd. Bij die zogenaamde Rule of reason wordt gekeken
of er wellicht harmonisatie heeft plaatsgevonden, of de maatregel een publiek belang dient, of de maatregel evenredig is toegepast en of het geval geen willekeurige discriminatie betreft. Het arrest zou later een belangrijke rol spelen in volmaking van de Europese interne markt.
Deense flessen
In dit arrest gaat het met name om de toetsing van de noodzakelijkheid van de maatregel en de evenredigheid ervan. Zie paragraaf 2.3 A/V.
In het arrest Deense Flessen wordt bepaalt dat de Cassis-rechtvaardiging uit vier voorwaarden bestaat:
1. De regeling van de Europese Unie (harmonisatie) ontbreekt.
2. De nationale regeling moet zonder onderscheid van toepassing zijn.
3. De nationale regeling is gerechtvaardigd door dwingende eisen van Unierecht.
4. De nationale regeling moet evenredig zijn aan het doel; lidstaten moeten het middel kiezen
dat het vrije handelsverkeer het minst belemmert.
Adeneler
In deze uitspraak van 4 juli 2006, heeft het Hof van Justitie EG zich uitgesproken over het opeenvolgend gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gelet op de tekst van een
Europese Richtlijn betreffende het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 28 juni 1999 (Richtlijn 1999/70/EG). Het Hof beoordeelde in deze zaak in hoeverre tijdelijke arbeidsovereenkomsten onbeperkt toegepast mogen worden. De betreffende lidstaat had een Richtlijn dat betrekking had op dit onderwerp te laat omgezet. De nationale rechter vroeg zich af vanaf welk moment hij de Richtlijn moet toepassen in zijn rechtspraak. Het Hof stelt dat de nationale rechter altijd zoveel mogelijk uitleg moet geven dat overeenkomt met het doel en de bewoording van de Richtlijn. Hoewel er begrenzing is door de rechtszekerheid en het verbod op terugwerkende kracht, moet hij toch alles doen wat hij kan om richtlijnconform te oordelen. Deze verplichting geldt vooral wanneer er geen rechtstreekse werking uitgaat van de Richtlijn.
Wanneer een richtlijn te laat is omgezet en de relevante bepalingen ervan geen directe werking hebben, moet vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn het interne recht zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn worden uitgelegd, teneinde de daarmee beoogde resultaten te bereiken. → Richtlijn conforme interpretatie
Inter-Environnement
In Inter-Environnement is bepaald dat lidstaten zelfs voor het verstrijken van de implementatietermijn geen maatregelen mogen nemen die lijnrecht ingaan tegen het door de richtlijn beoogde resultaat. Dit zou namelijk in strijd zijn met het loyaliteitsbeginsel dat bepaalt dat lidstaten zich moeten onthouden van maatregelen die de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen. Rechtstreekse werking is echter uitgesloten.
CIF
- De onderhavige zaak betreft de draagwijdte van een beginsel dat stevig is verankerd in het gemeenschapsrecht, de zogenoemde „state action defence”. Volgens dit beginsel kunnen ondernemingen waaraan een inbreuk op de mededingingsregels van de artikelen 81 EG of 82 EG wordt
verweten, aanvoeren dat hun gedragingen niet onder deze bepalingen vallen, indien een nationale wettelijke regeling die gedragingen voorschrijft of indien het nationale rechtskader zelf iedere mogelijkheid van concurrerend gedrag door deze ondernemingen heeft uitgesloten. - Het gaat in casu in wezen om de vraag of een nationale mededingingsautoriteit die het gedrag van bepaalde ondernemingen onderzoekt, volgens het gemeenschapsrecht bevoegd of zelfs verplicht is om een nationale wettelijke regeling die deze ondernemingen concurrentiebeperkende gedragingen oplegt, wegens strijd met het Verdrag buiten toepassing te laten en daardoor — met terugwerkende kracht en/of voor de toekomst — de immuniteit voor sancties op te heffen die die ondernemingen anders op grond van de „state action defence” zouden genieten. Daarnaast is het de vraag of een nationaal rechtskader dat diep in de mededinging ingrijpt, nog enige ruimte laat voor autonoom gedrag van de betrokken ondernemingen, dat de mededinging op de relevante markt nog verder zou kunnen beperken.
- Deze vragen zijn gerezen in het kader van een beroep dat een consortium van Italiaanse luciferfabrikanten (“CIF”) heeft ingesteld tegen de beschikking van de nationale mededingingsautoriteit, de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato, (hierna: „Autorità Garante” of „Autoriteit”), waarbij de wetgeving waarbij het CIF is opgericht en zijn werkwijze geregeld, in strijd met de artikelen 10 EG en 81 EG is verklaard, is vastgesteld dat het consortium en zijn leden door de verdeling van productiequota inbreuk op artikel 81 EG hadden gemaakt en hun is gelast de vastgestelde inbreuken te beëindigen.
Nieuw in deze uitspraak is dat een autoriteit in het kader van een onderzoek van het gedrag van ondernemingen nationale wet- of regelgeving buiten toepassing moet laten. Dit geldt ook als de autoriteit niet zelf toeziet op de naleving van de betrokken nationale wetgeving. Deze uitspraak is het resultaat van het combineren van het beginsel van voorrang van het gemeenschapsrecht met het beginsel van het nuttige effect van het gemeenschapsrecht. Een dergelijke verplichting bestaat als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. het moet gaan om rechtstreeks werkende communautaire regels;
2. de autoriteit moet tot taak hebben toe te zien op de desbetreffende communautaire regels;
3. de nationale regels moeten de effectieve werking van de communautaire regels doorkruisen.
In het onderhavige geval was er sprake van een nationale regeling die een handelsmonopolie aan een consortium verleent, hetgeen de effectieve werking van de rechtstreeks werkende bepaling artikel 81 EG doorkruiste. Daarbij had de nationale Italiaanse mededingingsautoriteit tot taak toe te zien op de inachtneming van artikel 81 EG.
Met dit arrest is dus duidelijk dat het aan de nationale toezichtautoriteit is om de Europese mededingingsregels te handhaven, zelfs indien daarvoor nationale regels aan de kant moeten worden gezet. In de conclusie wordt alleen gesproken over ‘nationale wetgeving.’ Uit oudere jurisprudentie blijkt dat het ook kan gaan om lagere regelgeving of andere bestuurlijke maatregelen.
p aka max mobil
De EU ABBB zijn van toepassing op alle handelingen van EU-organen, EU-instellingen en EU-organisaties (art. 41 HVWEU). Joost: Klopt. Maar in dit arrest specifiek dat het beginsel van behoorlijk bestuur een algemeen beginsel van EU-recht is. Zie II-36.
Uit samenvatting Curia: Een particulier heeft, in voorkomend geval, het recht om een beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen een beschikking die de Commissie op grond van artikel 90, lid 3, van het Verdrag aan een lidstaat heeft gericht, indien de in artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG) genoemde voorwaarden zijn vervuld. Uit de bewoordingen van artikel 90, lid 3, van het Verdrag en uit de opzet van de bepalingen van dit artikel vloeit evenwel voort dat de Commissie niet verplicht is, een maatregel in de zin van deze bepalingen te nemen, aangezien particulieren niet kunnen eisen dat deze instelling een bepaald standpunt inneemt. De omstandigheid dat de verzoeker een rechtstreeks en individueel belang heeft bij de nietigverklaring van het besluit waarbij de Commissie weigert om zijn klacht in behandeling te nemen, is niet van dien aard dat hij daardoor het recht verkrijgt om tegen deze beschikking op te komen. De verzoeker kan zich evenmin beroepen op een recht om beroep in te stellen op grond van verordening nr. 17, die niet van toepassing is op artikel 90 van het Verdrag. Deze vaststelling druist niet in tegen het beginsel van behoorlijk bestuur noch tegen een ander algemeen beginsel van gemeenschapsrecht. Geen enkel algemeen beginsel van gemeenschapsrecht eist immers dat een onderneming voor de gemeenschapsrechter moet kunnen opkomen tegen de weigering van de Commissie om op grond van artikel 90, lid 3, van het Verdrag tegen een lidstaat op te treden.
MinBuZa jurisprudentie expertisecentrum: Max.mobil, het huidige T-Mobile, is in 1996 als tweede GSM-exploitant op de Oostenrijkse markt gekomen. Nadat zij en Mobilkom een vergoeding van vier miljard Oostenrijkse shilling voor de concessie hadden betaald, diende Max.mobil een klacht in bij de Europese Commissie wegens strijd met de artikelen 82 jo 86, lid 1 van het EG-Verdrag. Max.mobil was van oordeel dat zij ten onrechte eenzelfde concessievergoeding diende te betalen als Mobilkom. Uit de bewoordingen van artikel 90, lid 3, van het Verdrag en uit de opzet van de bepalingen van dit artikel vloeit evenwel voort dat de Commissie niet verplicht is, een maatregel in de zin van deze bepalingen te nemen, aangezien particulieren niet kunnen eisen dat deze instelling een bepaald standpunt inneemt. Geen enkel algemeen beginsel van gemeenschapsrecht eist verder dat een onderneming voor de gemeenschapsrechter moet kunnen opkomen tegen de weigering van de Commissie om tegen een lidstaat op te treden.
San Giorgio
Als de EU-lidstaat de terugbetaling van in strijd met het EU-recht geheven nationale heffingen afhankelijk stelt van het bewijs dat die heffingen niet op anderen zijn afgewetend, wordt de uitoefening van het recht bijna onmogelijk gemaakt. Joost: het begrip ‘doeltreffendheidsbeginsel’ mist in je samenvatting.
In het arrest San Giorgio van 9 november 1983 heeft het Hof geoordeeld dat de rechtsregels van het nationale bewijsrecht strijdig waren met het Unierecht, omdat deze rechtsregels het praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakten om terugbetaling te verkrijgen van in strijd met het Unierecht toegepaste heffingen. Dat de rechtsregels van bewijsrecht ook van toepassing waren op vorderingen die enkel gebaseerd zijn op nationaal recht, deed daar naar het oordeel van Hof niets aan af.
Walvare en Koch
Het Unierecht inroepen tussen twee particulieren (horizontale werking) ligt minder voor de hand maar is wel degelijk mogelijk. In dit arrest ging het over art. 56 VWEU (vrij verkeer van werknemers en diensten) en de vraag of dit artikel kon worden ingeroepen tussen twee particulieren. Het feit dat het Verdrag in eerste instantie is gericht tot de lidstaat kon niet als argument worden gebruikt omdat dat het nuttig effect van het Unierecht in gevaar zou brengen.
Muñoz
Bepalingen van verordeningen kunnen ook horizontale rechtstreekse werking hebben, hetgeen betekent at natuurlijke en rechtspersonen aich er rechtstreeks tegenover elkaar op kunnen beroepen.
(Leonesi: Verticale rechtstreekse werking van verordeningen).
In deze zaak begint een handelaar een civiele procedure tegen een concurrent ter handhaving van gemeenschapsrechtelijke regels over voedselkwaliteit. Het HvJ EG oordeelt dat deze regels van
gemeenschapsrecht in een civiele procedure moeten kunnen worden afgedwongen. Deze zaak lijkt de poort te openen naar meer privaatrechtelijke handhaving van gemeenschapsrecht in situaties waarbij het gemeenschapsrecht rechten aan particulieren toekent. Dit impliceert dat het nationaal recht remedies dient te bieden voor de privaatrechtelijke handhaving van het gemeenschapsrecht. Met name dient dan gedacht te worden aan schadevergoedingsacties en verbods- en gebodsacties. Deze
remedies dienen effectief te zijn en niet-discriminatoir (het gelijkwaardigheidsbeginsel).
Dit kan zelfs met zich meebrengen dat het nationaal recht soms anders geïnterpreteerd dient te worden dan tot nu toe het geval was en dat sommige regels van nationaal recht niet toegepast dienen te worden en vervangen moeten worden door regels van Europees aansprakelijkheidsrecht.
Hier ook: vraag besproken of het zin heeft te beweren dat de burger wel kennis kan nemen van een verordening, maar niet van een richtlijn. – beide bekendgemaakt in Publicatieblad.
Faccini Dori
De uitspraak Faccini Dori bevestigt een belangrijk leerstuk rond Europese richtlijnen:
* Een richtlijn is een opdracht (en een verplichting) aan de lidstaten om deze om te zetten in nationale wetgeving, dat wil zeggen om bepaalde voorschriften uit te vaardigen die de richtlijn op nationaal niveau implementeren.
* Een particulier kan zich tegenover de overheid beroepen op rechtstreekse werking van bepalingen in een niet tijdig omgezette richtlijn, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan (verticale rechtstreekse werking).
* De horizontale rechtstreekse werking van een niet tijdig omgezette richtlijn is beperkt, omdat particulieren er onderling geen beroep op kunnen doen.
* Wel moet een nationale rechter de nationale wetgeving zo veel mogelijk in overeenstemming met de richtlijn uitleggen (richtlijnconforme uitleg).
* Bovendien kan een particulier vergoeding vorderen, indien hij schade ondervindt omdat een lidstaat nalatig is om een richtlijn tijdig om te zetten in nationale wetgeving (Francovich-aansprakelijkheid).
Becker
Ursula Becker werkt als zelfstandig kredietbemiddelaarster in Duitsland. Een richtlijn van de Raad inzake harmonisatie van de omzetbelasting stelt kredietbemiddeling vrij van belasting. De richtlijn is i.p.v. 1-1-1979 op 1-1-1980 in werking getreden. Becker vraagt de periode maart-juni vrijstelling van omzetbelasting aan en beroept zich hierbij op de richtlijn. Omdat de belastingdienst weigert de vrijstelling te verlenen, gaat zij in beroep bij het Finanzgericht. Het Finanzgericht legt vervolgens een prejudiciële vraag aan het Hof voor.
Rechtsvraag: Is de bepaling vanaf 1 januari 1979 in de Bondsrepubliek rechtstreeks van toepassing?
Hof: De burger kan de richtlijn onder bepaalde voorwaarden inroepen:
Wanneer bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gekozen, onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig lijken te zijn en uitvoeringsmaatregelen niet tijdig zijn getroffen, kunnen de particulieren zich op die bepalingen beroepen tegenover elk nationaal voorschrift dat niet met de richtlijn in overeenstemming is. Er was sprake van een uniforme grondslag, de staat kan de particulier niet tegenwerpen dat de richtlijn nog niet ten uitvoer was gelegd.
Marshall
Art 177 EG - Het Hof oordeelt over een prejudiciële beslissing over de uitlegging van een richtlijn, die gemaakt is om het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van het arbeidsproces, de beroepsopleiding, de promotiekansen en t.a.v. arbeidsvoorwaarden uit te leggen.
Mw Marshall werd op 62-jarige leeftijd ontslagen, terwijl zij had aangegeven te willen doorwerken tot 65 jaar. Zij werd ontslagen op grond van het feit dat zij een vrouw was en de pensioenleeftijd voor vrouwen had overschreden. Art 5 van de richtlijn geeft aan dat een vrouw die wordt ontslagen wegens het bereiken of overschrijden van de staatspensioengerechtigde leeftijd, welke verschilt van de man, is verboden. Er vindt dus discriminatie op basis van geslacht plaats.
Hof - Willen particulieren zich voor de nationale rechter op art 5 kunnen beroepen, moeten de bepalingen van het artikel duidelijk en onvoorwaardelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van het Hof zijn particulieren gerechtigd tot een beroep, indien een staat verzuimt de richtlijn binnen de gestelde termijn in het nationale recht ten uitvoer te leggen. Dit kan niet tegen particulieren worden tegengeworpen. Ten aanzien van particulieren kunnen bepalingen van richtlijnen slechts rechten in het leven roepen.
Wells
‘Driehoekssituatie’ : Particulier doet een beroep op de horizontale werking van het Europees recht met negatieve gevolgen voor derden
Casus - Mevrouw Wells maakt bezwaar tegen de registratie van een oude mijnbouwvergunning en het vervolgens stellen van voorwaarden voor de exploitatie van de mijn. Het bevoegde gezag had verzuimd zich af te vragen of terzake een milieu-effectbeoordeling had moeten plaatsvinden. Implementatie van richtlijn 85/337/EEG (milieu-effectrapportage) in het recht van het Verenigd Koninkrijk heeft niet tijdig plaatsgevonden.
Rechtsvraag - Kan mevrouw Wells zich beroepen op Richtlijn 85/337/EEG of levert dat een ongeoorloofde vorm van (indirecte) horizontale werking op?
Uitspraak - Het enkele feit, dat het inroepen van een richtlijn negatieve gevolgen heeft voor een derde betekent nog niet, dat het inroepen in strijd komt met het verbod van horizontale werking. Die negatieve gevolgen zijn volgens het Hof ‘niet rechtstreeks verbonden’ met de uitvoering van een verplichting die de richtlijn op de eigenaren van deze steengroeve legt. De gevolgen voor de direct-belanghebbenden zijn het resultaat van de vertraagde uitvoering van de verplichtingen van de betrokken staat.
Rechtsregel - Als particulier A zich beroept op een bepaling en dit heeft tot gevolg dat het verplichtingen oplegt aan particulier B (actie B is vereist), dan is dit niet toegestaan. Als de bepaling voor A slechts een keerzijde voor B inroept, hier gaat het dus slechts om negatieve gevolgen, en dus geen oplegging van verplichtingen, dan is het wel toegestaan.
Kühne & Heitz
Essentie - Als er een definitief besluit is genomen door een bestuursorgaan kan daar in beginsel niet van worden afgeweken in verband met de rechtszekerheid. Indien aan een viertal vereisten wordt voldaan kan op deze regel een uitzondering worden gemaakt.
Rechtsvraag - De vraag of een nationale beschikking die definitief is geworden, volgens het gemeenschapsrecht moet worden herzien en eventueel ingetrokken door het bestuursorgaan waarvan het afkomstig is, wanneer deze beschikking in strijd blijkt te zijn met een later door het Hof gewezen arrest.
REchtsregel - In onderhavige zaak staat de vraag centraal of een definitief besluit van een bestuursorgaan kan worden teruggedraaid wegens Europees recht dat later van kracht is geworden.
Wanneer een bestuursorgaan een definitief besluit heeft genomen dient aan dit besluit te worden vastgehouden. Dit heeft te maken met de rechtszekerheid. De overheid moet haar besluiten zó formuleren dat de burger precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van hem verlangt. Bovendien moet de overheid de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen. Op deze regel bestaat een uitzondering. Het Hof heeft bepaald, dat op grond van artikel 10 EG-Verdrag een bestuursorgaan een eerder definitief besluit moet heroverwegen wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
* het bestuursorgaan is naar nationaal recht bevoegd om op het besluit terug te komen;
* het in geding zijnde besluit is definitief geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie, waarvan de beslissing niet vatbaar is voor hoger beroep;
* de uitspraak, gelet op een latere uitspraak van het Hof, berust op een onjuiste uitleg van het gemeenschapsrecht en is gegeven zonder dat het Hof is verzocht om een prejudiciële beslissing;
* de betrokkene heeft zich direct na kennis te hebben genomen van de latere rechtspraak van het Hof tot het bestuursorgaan gewend.
Inhoud uitspraak - In onderhavige zaak hadden Kühne & Heitz van het Productschap Pluimvee en Eieren een bedrag toegekend gekregen, omdat deze in hun aangifte bij de douane hadden aangegeven dat ze dijen en andere delen van het pluimvee hadden geëxporteerd naar derde landen. Nadat het bedrag al toegekend was bleek dat Kühne & Heitz geen dijen en andere delen van het pluimvee hadden geëxporteerd. Het Productschap had namelijk de producten heringedeeld. Deze vorderde dan ook het toegekende bedrag terug. Hierna heeft het Europees Hof in een uitspraak bepaald wanneer sprake is van dijen en andere delen van pluimvee. Op basis van deze uitspraak wilden Kühne & Heitz alsnog het toegekende bedrag krijgen.
Van Colson
Hoewel artikel 189 , derde alinea , EEG-verdrag de lid-staten vrij laat bij de keuze van de middelen en wegen voor de uitvoering van de richtlijn, doet deze vrijheid niet af aan de verplichting van elke lid-staat om in het kader van zijn nationale rechtsorde alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volle werking van de richtlijn overeenkomstig het ermee beoogde doel te verzekeren
De uit een richtlijn voortvloeiende verplichting der lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezen lijken, alsook hun verplichting krachtens artikel 5 EEG-verdrag, om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren , gelden voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de lid-staten en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden , ook voor de rechterlijke instanties . Daaruit volgt, dat de nationale rechter bij de toepassing van nationaal recht , en met name van de bepalingen van een speciaal ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde wet, dit nationale recht moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn , teneinde het in artikel 189 , derde alinea , bedoelde resultaat te bereiken .
Kolpinghuis
- Een nationale overheid kan zich tegenover een particulier niet beroepen op een niet omgezette richtlijn (verbod van omgekeerde verticale rechtstreekse werking).
- Tegenover de overheid kan een particulier zich wél beroepen op een niet tijdig omgezette richtlijn. [arrest Urszula Becker]
- Er is een verplichting tot richtlijnconforme uitleg, zodra een richtlijn is verschenen.
- De richtlijnconforme uitleg kan niet leiden tot het creëren van strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van de richtlijn die naar nationaal recht niet zou bestaan.
Dit arrest is een vervolg op het arrest Von Colson (1984), dat in Marleasing (1990) bevestiging vond. In het arrest Arcaro (1996) is vastgesteld dat de uitzondering van het arrest Kolpinghuis strikt moet worden geïnterpreteerd.
Marleasing
Het Hof heeft vastgesteld dat de rechterlijke instanties van de lidstaten van de Europese Unie verplicht zijn om nationale wetgeving uit te leggen in het licht van niet-omgezette richtlijnen van de Europese Unie.
Vordering van vennootschap Marleasing tot nietigverklaring van een overeenkomst tot oprichting van een paulianeuze (schijn) vennootschap ogv “gebrek aan noodzaak”, volgens Spaanse wetgeving. Tegenparij bracht in dat deze reden niet wordt genoemd in uitputtende lijst van gronden voor nietigverklaring in artikel 11 van Richtlijn 68/151. Richtlijn was t.t.v. geschil nog niet omgezet, beriep Marleasing zich op de in de richtlijn genoemde gronden. HvJ:
Bij de toepassing van het nationale recht, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van een eerdere of latere datum dan de richtlijn, moet de nationale rechter dit zoveel mogelijk utleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtijn, ten einde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 189, derde alinera EEG-verdrag te voldoen.