K2 L12345 Flashcards
(55 cards)
1
Q
Ausgeben für
A
Uitgeven aan
2
Q
Aussehen
A
Eruitzien
3
Q
Bekommen
A
Krijgen
4
Q
Brauchen
A
Nodig hebben
5
Q
Die farbe
A
De kleur
6
Q
Das Geschenk
A
Het cadeau
7
Q
Es gibt
A
Er is er zijn
8
Q
Heute
A
Vandaag
9
Q
Die klamotten
A
De kleren
10
Q
Österreich
A
Oostenrijk
11
Q
Die schweiz
A
Zwitserland
12
Q
Das taschengeld
A
Het zakgeld
13
Q
Dunkel
A
Donker
14
Q
Das erfgeschoss
A
De begane grond
15
Q
(:
A
-(;
16
Q
Erfolgreich
A
Succesvol
17
Q
Der friseur
A
De kapper
18
Q
Das kaufhaus
A
Het warenhuis
19
Q
Der kunde
A
De klant
20
Q
Die marke
A
Het merk
21
Q
Die möbel
A
De meubels
22
Q
Der schmuck
A
De sieraden
23
Q
Täglich
A
Dagelijks
24
Q
Gestreept
A
Gestreift
25
De handschoen
Der handschuh die handschuhe
26
Het overhemd
Das hemd die hemden
27
De jas
Die jacke die jacken
28
Geruit
Kariert
29
De jurk
Das kleid die kleider
30
De trui
Der pullover die 《
31
De rok
Der rock die röcke
32
De laars
Der stiefel die 《
33
Ab
Vanaf
34
Aber
Maar
35
Einkaufen
Winkelen
36
Früher
Vroeger
37
Genug
Voldoende
38
Das handy
Het mobieltje
39
Die jugendlichen
De jongeren
40
Lieben
Houden van
41
Die schulsachen
De schoolspullen
42
Die seite
De kant
43
Der urlaub
De vakantie
44
Einfach
Gemakkelijk
45
Die einkaufsstraße
De winkelstraat
46
Etwas
Iets
47
Fertig
Klaar
48
Der laden
De winkel
49
Leihen
Lenen
50
Nur
(Alleen) maar
51
Die party
Het feestje
52
Später
Later
53
Trotzdem
Toch
54
Wünschen
Wensen
55
Zu
Te
