K9 Vetering En Voeding Flashcards

(71 cards)

1
Q

Wat is de werking van het verteringsstelsel?

A

Het kleiner maken van voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zit er in voedingsmiddelen?

A

Voedingsstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe worden de voedingstoffen kleiner gemaakt?

A

Doormiddel van het kneden, kauwen en bewerken in het verteringsstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zitten er in verteringssappen?

A

Enzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvoor worden de voedingsstoffen kleiner gemaakt?

A

Zodat ze kunnen worden opgenomen door het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent het begrip verteren letterlijk?

A

Kleiner maken door kauwen, kneden etc en door enzymen die inwerken op de voedselbrok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar worden verteringssappen door gemaakt?

A

Door verteringsklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verteringsklieren maken verteringssappen?

A
  • speekselklier
  • maagsapklier
  • alvleesklier
  • darmsapklier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zit de darmsapklier?

A

In de dunne darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat maken enzymen klein?

A
  • koohlydraten
  • vetten
  • eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De Functie van de mondholte is?

A
  • speeksel aanmaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de twee functies van speeksel?

A
  • verteert het enzym zetmeel
  • dood bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van de slokdarm

A

Vervoeren van voedsel naar de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet de maag?

A

Toevoegen van maagsap aan voedsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Maagsap bevat 2 dingen, welke dingen?

A

-verteringsenzymen
-zoutzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zorgt zoutzuur voor?

A

Doden van bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke organen hun afvoerbuizen komen uit bij de 12 vingerige darm?

A

Die van de galblaas en van de alvleesklier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet de galblaas?

A

Opslaan van gal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van gal uit de galblaas?

A

Vetten verdelen in kleine druppeltjes, (emulgreren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 3 functies van de lever.

A
  1. Afbraak van afval- en gifstoffen bewerking van voedingsstoffen.
  2. Opslag van glycogeen gevormd uit glucose.
  3. Productie van gal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat word er gemaakt in de dunne darm en toegevoegd?

A

Een verteringssap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

2 functies van de dunne darm:

A

-Voedingsstoffen en water opnemen
- afvoer van bloed met voedingsstoffen via de poortader naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar bestaat de dunne darm uit?

A

Uit darmvlokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zorgen darmvlokken voor?

A

Dat de oppervlakte van de darmwand groter wordt waardoor er veel voedingsstoffen kunnen worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat zijn darmvlokken van de darmwand?
Uitsstulpingen
26
Wat word er opgenomen in de dikke darm?
Water uit overblijfselen van voeding.
27
Waar gaat het water van de dikke darm heen?
Terug naar het bloed.
28
Wat word er opgehouden in de endeldarm met anus?
Ontlasting.
29
Wat is de anus?
Een kringspier
30
Waar zorgt de kringspier voor?
De endeldarm afsluiten.
31
Wat is de darmperistaltiek?
Een beweging van het darmkanaal dat zorgt voor kneden, mengen en voortbewegen van voedsel in je darmkanaal.
32
Welke spieren zorgen voor de darmperistaltieke beweging?
Door de kringspieren en lengtespieren.
33
Hoe kan je tandbederf tegengaan? (3)
1. Speeksel, doden van bacteriën 2. Tandenpoetsen 3. Fluorbehandeling
34
Wat voor stof is water?
Een bouwstof
35
Wat voor stof zijn eiwitten?
Bouwstoffen
36
Koohlydraten wat voor stof is dat?
Een brandstof, bouwstof, reservestof
37
Wat word er verbrand als er te weinig koolhydraten en vetten zijn?
Eiwitten.
38
Wat voor stof is vetten?
Brandstof, bouwstof, reservestof
39
Wat voor stof zijn minderalen
Bouwstof, beschermende stof
40
Vitaminen wat voor stof is dat?
Bouwstof en beschermende stof
41
Zijn vezels voedingsstoffen?
Nee
42
Wat is het verschil tussen de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop?
- kleine loopt van de rechterkant van het hart naar longen en weer terug naar linker kant hart? De grote loopt van de linkerkant van het hart naar de organen en weer terug naar de rechterkant hart.
43
Wat doen de kransslagaders?
Voorzien de hartspier van zuurstof.
44
Wat is de grootse slagader in het lichaam?
De aorta.
45
Is de longslagader zuurstofarm of zuurstofrijk?
Zuurstofarm.
46
Waar liggen de hartkleppen?
Tussen de boezems en de kamers.
47
Waarom hebben de kamers een dikkere wand?
Omdat deze het bloed moeten weg pompen.
48
Waar bestaat bloedplasma uit?
Uit opgeloste stoffen, bijv: zuurstof, koolstofdioxide,water etc.
49
Waar worden bloedcellen gemaakt?
In het rood beenmerg.
50
Wat gebeurd er in de nieren?
Daar word bloes gefilterd.
51
Wat hebben insecten om zuurstof binnen te krijgen?
Tracheen
52
Amfibieën hebben … en …. om adem mee te halen
Longen en huid
53
Hoe halen eencelligen adem?
Doormiddel van uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide via het celmembraan
54
Reptielen, vogels en zoogdieren halen adem doormiddel van ….?
Longen
55
Noem hoefgangers en hoe lopen ze?
Koeien, paarden. Raken alleen toppen van tenen tijdens het voort bewegen.
56
Noem teengangers en hoe bewegen ze zich voort?
Honden, struisvogels. Raken alleen de kootjes de grond.
57
Noem zoolgangers en hoe bewegen ze zich voort?
Hele voetzool, voor en achterpoot op grond. Beren en mensen
58
Waar bewegen watervogels zich mee voort welke pootsoort?
Zwemvliezen
59
Wat voor soort poot heeft een roofvogel?
Klauwen.
60
Wat eet een vogel met een puntige snavel?
Insecten.
61
Wat eet een vogel met een kegelvormige snavel?
Zaden
62
Noem een vogel met een haakvormige snavel
Roofvogels
63
Wat zijn planten? Producenten, consumenten of reducenten?
Producenten.
64
Wat zijn dieren? Producenten,consumenten of reducenten?
Consumenten
65
Wat zijn schimmels? Producenten, consumenten of reducenten?
Reducenten
66
Wat vormen consumenten, producenten en reducenten?
Een kringloop.
67
Wat betekent actieve immuniteit
Dat je lichaam zelf antistoffen maakt als reactie op een antigeen
68
Wat betekent passief?
Dat je antistoffen krijgt, je lichaam maakt er zelf geen
69
Wat betekent kunstmatig?
Dat je iets toegediend krijgt.
70
Wanneer word er een serum toegediend?
Als er een ziekte aanwezig is waar het lichaam zelf niet voldoende antistoffen heeft of ze niet snel genoeg kan aanmaken.
71
Wat doet antibiotica?
Dood bacteriën