Kapital 3 woorden 2e klas Flashcards
(108 cards)
1
Q
Het lesrooster
A
der Stundenplan
2
Q
de leraar
A
der Lehrer
3
Q
de leraren
A
die Lehrer
4
Q
de toets
A
der Test
5
Q
de klas
A
die Klasse
6
Q
de lerares
A
die Lehrerin
7
Q
de leraressen
A
die Lehrerinnen
8
Q
het lesuur
A
die Stunde
9
Q
de lesuren
A
die Stunden
10
Q
de pauze
A
die Pause
11
Q
de pauzes
A
die Pausen
12
Q
het proefwerk
A
die Klassenarbeit
13
Q
de school
A
die Schule
14
Q
de scholen
A
die Schulen
15
Q
vmbo-t/havo
A
die Realschule
16
Q
de taal
A
die Sprache
17
Q
de talen
A
die Sprachen
18
Q
het boek
A
das Buch
19
Q
de boeken
A
die Bücher
20
Q
het schrift
A
das Heft
21
Q
de schriften
A
die Hefte
22
Q
het vak
A
das Fach
23
Q
de vakken
A
die Fächer
24
Q
vwo
A
das Gymnasium
25
het huiwerk
die Hausaufgaben
26
gaan
gehen
27
maken,doen
machen
28
schrijven
schreiben
29
vinden
finden
30
vrij hebben
frei haben
31
een beetje
ein bisschen
32
dom,stom
blöd
33
helemaal niet
gar nicht
34
interessant
interessant. Is dus prc het zelfde:)
35
leuk
toll
36
maar
aber
37
makkelijk
leicht
38
moeilijk
schwierig
39
ook
auch
40
saai
langweilig
41
wanneer
wann
42
aardrijkskunde
Erdkunde
43
biologie
Biologie. LET OP, het is hetzelfde alleen dan met een HOOFDLETTER:)
44
Duits
Deutsch
45
Engels
Englisch
46
Frans
Französisch
47
Geschiedenis
Geschichte
48
gym
Sport
49
natuurkunde
Physik
50
Nederlands
Niederländisch
51
scheikunde
Chemie
52
tekenen/handvaardigheid
Kunst
53
wiskunde
Mathe
54
op maandag
am Montag
55
op dinsdag
am Dienstag
56
op woensdag
am Mittwoche
57
op donderdag
am Donnerstag
58
op vrijdag
am Freitag
59
op zaterdag
am Samstag
60
op zondag
am Sonntag
61
's morgens
morgens
62
's middags
nachmittags
63
's avonds
abends
64
's nachts
nachts
65
's zondags
sonntags
66
om een uur
um ein Uhr
67
kwart over één
Viertel nach eins
68
half twee
halb zwei
69
kwart voor twee
Viertel vor zwei
70
gisteren
gestern
71
in het weekend
am Wochenende
72
morgen
morgen
73
vandaag
heute
74
vorige week
vorige Woche
75
volgende week
nächste Woche
76
eerste
erste
77
tweede
zweite
78
derde
dritte
79
vierde
vierte
80
vijfde
fünfte
81
zesde
sechste
82
zevende
siebte
83
achtste
achte
84
negende
neunte
85
tiende
zehnte
86
hoe
wie
87
waar
wo
88
waarvandaan
woher
89
wat
was
90
wie
wer
91
het cijfer
die Note
92
de opdracht
die Aufgabe
93
leren
lernen
94
spaans
Spanisch
95
dus
Also
96
de mentor
der Klassenlehrer
97
de spreekbeurt
das Referat
98
de les, het onderwijs
der Unterricht
99
of
oder
100
omdat
weil
101
al
schon
102
verassend
überrasschend
103
de pen
Kugelschreiber
104
proberen
versuchen
105
altijd
immer
106
ziek
krank
107
nooit
nie
108
zonder
ohne
