Kapital 7 Flashcards
(97 cards)
1
Q
der Einfluss
A
de invloed
2
Q
der Erfolg
A
het succes
3
Q
die Bestätigung
A
de bevestiging
4
Q
die Gesellschaft
A
de maatschappij
5
Q
die Party
A
het feestje
6
Q
das Aussehen
A
het uiterlijk
7
Q
bedeuten
A
betekenen
8
Q
beeinflussen
A
beïnvloeden
9
Q
bestätigen
A
bevestigen
10
Q
eifersüchtig
A
jaloers
11
Q
erfolgreich
A
succesvol
12
Q
im Gegenteil
A
integendeel
13
Q
kämpfen
A
vechten
14
Q
komisch- komischer- am komischsten
A
vreemd- vreemder- het vreemdst
15
Q
mit etwas umgehen können
A
met iets kunnen omgaan
16
Q
neidisch
A
jaloers
17
Q
nerven
A
irriteren
18
Q
schade
A
jammer
19
Q
schweigen
A
zwijgen
20
Q
sich beschäftigen mit
A
zich bezighouden met
21
Q
stolz
A
trots
22
Q
verändern
A
veranderen
23
Q
verpassen
A
(iets) mislopen
24
Q
wahnsinnig
A
waanzinnig
25
weinen
huilen
26
wichtig
belangrijk
27
zeigen
laten zien, tonen
28
der Garten
de tuin
29
der Wettbewerb, die Wettbewerbe
de wedstrijd(en)
30
die Couch
de bank
31
die Geschichte
het verhaal
32
die Menge
de hoeveelheid
33
die Sammlung
de verzameling
34
die Veranstaltung
het evenement
35
das Kuscheltier
het knuffeldier
36
das Mitglied, die Mitglieder
het lid, de lidden
37
das Schlagzeug
het drumstel
38
die Gummistiefel
de rubber laarzen
39
die Teilnehmer/innen
de deelnemers
40
bewundern
bewonderen
41
fast
bijna
42
grillen
barbecueën
43
sammeln
verzamelen
44
schmutzig
vies, smerig
45
sich etwas ausdenken
iets bedenken
46
sich kümmern um
zorgen voor
47
ungewöhnlich
ongewoon
48
umheimlich
eng, griezelig
49
verrückt- verrückter- am verrücktesten
gek- gekker- het gekst
50
der Alltag
het dagelijks leven
51
der Bereich
het gebied
52
der Traum
de droom
53
die Außenwelt
de buitenwereld
54
die Ausrüstung
de uitrusting
55
die Fähigkeit
de vaardigheid
56
die Herausforderung
de uitdaging
57
die Stärke
de kracht
58
das Rätsel
het raadsel
59
außergewöhnlich
buitengewoon
60
beliebt- beliebter- am beliebtesten
populair- populairder- het populairst
61
geheimnisvoll
mysterieus
62
in de Nähe
in de buurt
63
leider
helaas
64
Meister werden
kampioen worden
65
sich versetzen in
zich verplaatsen in
66
unbedingt
beslist, per se
67
unbekannt
onbekend
68
verkörpern
verpersoonlijken
69
versinken in- versunken in
verdiept raken in
70
verträumt
dromerig
71
wählen
kiezen
72
weltweit
wereldwijd
73
zwar
weliswaar
74
der Gedanke
de gedachte
75
der Platz, die Plätze
het plein, de pleinen
76
der Unterschied, die Unterschiede
het verschil, de verschillen
77
der Versuch
de poging
78
der Zweck
het doel
79
die Erlaubnis
de toestemming
80
die Lösung
de oplossing
81
die Sicherheit
de veiligheid
82
das Ärgernis
de ergernis
83
das Fahrzeug
het vervoersmiddel
84
das Gerät
het apparaat
85
die Daten
de gegevens
86
Angst haben vor
bang zijn voor
87
befürchten
bang zijn voor
88
etwas aufs Spiel setzen
iets op het spel zetten
89
erleichtern
makkerlijker maken
90
freiwillig
vrijwillig
91
klauen
stellen, jatten
92
leicht
makkelijk, eenvoudig
93
nächste
volgende
94
preisgeben
prijsgeven
95
schrecklich
verschrikkelijk
96
schützen
beschermen
97
vorhersagen
voorspellen
