kapitel 1 woordjes Flashcards
(72 cards)
1
Q
als
A
toen
2
Q
außer
A
behalve
3
Q
deswegen
A
daarom
4
Q
das Gebäude
A
het gebouw
5
Q
der Fluss
A
de rivier
6
Q
gehören zu
A
behoren tot
7
Q
jedes Jahr
A
elk jaar
8
Q
oben
A
boven
9
Q
der Platz
A
de plek, de plaats
10
Q
stattfinden
A
plaatsvinden
11
Q
unten
A
beneden
12
Q
versuchen
A
proberen
13
Q
außerdem
A
bovendien
14
Q
der Eintritt
A
de entree
15
Q
erhalten
A
krijgen, ontvangen
16
Q
der Flughafen
A
het vliegveld
17
Q
die öffentlichten Verkehrsmittel
A
het openbaar vervoer
18
Q
passieren
A
gebeuren
19
Q
recht haben
A
gelijk hebben
20
Q
die Sehenswürdigkeit
A
de bezienswaardigheid
21
Q
verpassen
A
missen
22
Q
wach
A
wakker
23
Q
weit
A
ver
24
Q
zu zweit
A
in tweetallen
25
de handdoek
das handtuch|die handtücher
26
de koffer
der/die koffer
27
het mobieltje
das handy | die handys
28
het luchtbed
die luftmatratze(der n)
29
de portomonnee
das portomonnaie (die s)
30
de reistas
die reistasche(mv n)
31
de slaapzak
der schlafsa(ä)ck(e)
32
de zonnebril
sonnebrille(mv n)
33
de zonnebrandcrème
die sonnencreme(mv n)
34
de zaklamp
die taschenlampen(mv n)
35
het tijdschrift
die zeitschrift(mv en)
36
de tent
das Zelt | die Zelte
37
bestimmen
bepalen
38
sich entscheiden
beslissen
39
gemeinsam
samen
39
sich kümmern um
zorgen voor
40
leicht
gemakkelijk
40
obwohl
hoewel
41
die sachen
de spullen
41
der schritt
de stap, de pas
41
traumhaft
fantastisch
42
sich etwas überlegen
ergens over nadenken
42
das ziel
het doel
42
das zimmer
de kamer
43
benutzen
gebruiken
44
der Ehrgeiz
de ambitie
45
erlaubt sein
toegestaan zijn
46
hinten
achteraan
47
leise
zachtjes
48
die Nähe
de buurt, de omgeving
48
schade
jammer
49
ordentlich
netjes
50
rechtzeitig
op tijd
51
der termin
de afspraak
52
vorne
vooraan, voorin
53
de opdracht begrijpen
die ausgabe verstehen
53
zuhören
luisteren
54
iets uit het hoofd leren
etwas auswendig lernen
55
een fout mken
einen fehler machen
56
de formule in het schrift schrijven
die formel ins heft schreiben
57
een vreemde taal leren
eine fremdsprache lernen
58
huiswerk maken
hausaufgabe machen
59
een proefwerk krijgen
eine klassenarbeit schreiben
60
een zin vertalen
einen satz übersetzen
60
bijles krijgen
nachhilfe bekommen
61
de oefening uitleggen
die Übung erklären
62
de woorden leren
die Vokabeln lernen
63
het rapport krijgen
das Zeugnis bekommen
