Kapitel 2 Flashcards
(89 cards)
1
Q
vrije tijd
A
die Freizeit
2
Q
muziek
A
die Musik
3
Q
computerspel
A
das Computerspiel
4
Q
gezlschapsspel
A
das Gesellschaftsspiel
5
Q
hobby
A
das Hobby
6
Q
knutselen
A
basteln
7
Q
voetballen
A
Fußball spielen
8
Q
tuinieren
A
im Garten arbeiten
9
Q
naar de jeugdbeweging gaan
A
in den Jugendverein gehen
10
Q
gaan fitnessen
A
ins Fitnessstudio gehen
11
Q
joggen
A
joggen
12
Q
piano spelen
A
Klavier spielen
13
Q
lezen
A
lesen
14
Q
naar muziek luisteren
A
Musik hören
15
Q
fietsen
A
rad fahren
16
Q
paardrijden
A
reiten
17
Q
verzamelen
A
sammeln
18
Q
zwemmen
A
schwimmen
19
Q
dansen
A
tanzen
20
Q
wandelen, trekken
A
wandern
21
Q
tekenen
A
zeichnen
22
Q
graag
A
gern
23
Q
liever
A
lieber
24
Q
leuk
A
toll
25
belgische
die Belgierin
26
hoofdsatd
die Hauptstadt
27
taal
die Sprache
28
moedertaal
die Muttersprache
29
muzielinstrument
das Musikinstrument
30
België
Belgien
31
Duitsland
Deutschland
32
Frankrijk
Frankreich
33
Groot-Brittanië
Großbritannien
34
Italië
Italien
35
Polen
Polen
36
rusland
Russland
37
turkije
die Türkei
38
Nederlands
Niederländisch
39
Frans
Französisch
40
Duits
Deutsch
41
Engels
Englisch
42
Italiaans
Italienisch
43
Pools
Polnisch
44
Russisch
Russisch
45
Turks
Türkisch
46
broers en zussen
Geschwister
47
leren
lernen
48
spreken
sprechen
49
begrijpen
verstehen
50
(zeer) goed
(sehr) gut
51
een beetje
ein bisschen
52
broer
der Bruder
53
neef
der Cousin
54
burgerlijke staat
der Familienstand
55
jongen
der Junge
56
man
der Mann
57
neef
der Neffe
58
oom
der Onkel
59
opa
der Opa
60
zoon
der Sohn
61
vader
der Vater
62
nicht
die Cousine
63
gezin
die Familie
64
vrouw
diefrau
65
moeder
die Mutter
66
nicht
die Nichte
67
oma
die Oma
68
zus
die Schwester
69
tante
die Tante
70
dochter
die Tochter
71
baby
das Baby
72
foto
das Foto
73
huisdier
das Haustier
74
meisje
das Mädchen
75
koppel
das Paar
76
ouders
die Eltern
77
broers en zussen
die Geschwister
78
gootouders
die Großeltern
79
achteraan
hinten
80
vooraan
vorn
81
in het midden
in der Mitte
82
bovenaan
oben
83
onderaan
unten
84
gescheiden
geschieden
85
uit elkaar
getrennt
86
niet getrouwd
ledig
87
single
single
88
getrouwd
verheiratet
89
weduwe zijn
verwitwet sein
