kapitel 2 deel 2 Flashcards
(46 cards)
1
Q
shoppen
A
bummeln
2
Q
doen
A
machen
3
Q
elkaar ontmoten
A
sich treffen
4
Q
wachten op
A
warten auf
5
Q
antwoorden
A
antworten
6
Q
beantwoorden
A
beantworten
7
Q
bieden
A
bieten
8
Q
eindigen
A
enden
9
Q
eten
A
essen
10
Q
vinden
A
finden
11
Q
halen
A
holen
12
Q
kunnen
A
können
13
Q
kosten
A
kosten
14
Q
luiden
A
läuten
15
Q
nemen
A
nehmen
16
Q
overdrijven
A
ûbertreiben
17
Q
vroeger
A
früher
18
Q
gisteren
A
gestern
19
Q
vandaag
A
heute
20
Q
morgen
A
morgen
21
Q
overmorgen
A
übermorgen
22
Q
liever
A
lieber
23
Q
later
A
später
24
Q
misschien
A
vielleicht
25
in elk geval
auf jeden Fall
26
daarna
danach
27
dan
dann
28
daar
dort
29
een beetje
ein wenig
30
rechtdoor
geradeaus
31
lang
lange
32
maar
nur
33
mooi
schön
34
absoluut
unbedingt
35
akkoord
einverstanden
36
graag gedaan
Gern geschehen
37
geen dank
Keine Ursache
38
zou je graag
möchtest du
39
er is
Es gibt
40
de inlichting
die Auskunft
41
de brief
der brief
42
de film
der Film
43
het uur
die Stunde
44
vragen
bitten
45
spreken
reden
46
iets
etwas
