kapitel 2 havo 3 Flashcards
(97 cards)
1
Q
De Arm
A
Der Arm (die Arme)
2
Q
De Buik
A
Der Bauch
3
Q
De Arts, De Dokter
A
Der Arzt
4
Q
De Hooikoorts
A
Der Heuschnupfen
5
Q
Het Lichaam
A
Der Körper
6
Q
De Mond
A
Der Mund
7
Q
Het Ongeluk
A
Der Unfall
8
Q
De Rug
A
Der Rücken
9
Q
De Spierpijn
A
Der Muskelkater
10
Q
De Vinger
A
Der Finger (Die Finger)
11
Q
De Voet
A
Der Fuß (Die Füße)
12
Q
De Apotheek
A
Die Apotheke
13
Q
De Hand
A
Die Hand (Die Hände)
14
Q
De Gezondheid
A
Die Gesundheit
15
Q
De Griep
A
Die Grippe
16
Q
De Neus
A
Die Nase
17
Q
De Verkoudheid
A
Die Erkältung
18
Q
De Ziekte
A
Die Krankheit
19
Q
Het Been
A
Das Bein (Die Beine)
20
Q
Het Gezicht
A
Das Gesicht
21
Q
De Koorts
A
Das Fieber
22
Q
Het Medicijn
A
Das Medikament
23
Q
Het Oor
A
Das Ohr (Die Ohren)
24
Q
Het Ziekenhuis
A
Das Krankenhaus
25
De Kiespijn
Die Zahnschmerzen
26
De Keelpijn
Die Halsschmerzen
27
De Pijn
Die Schmerzen
28
Gewond Raken
Sich Verletzen
29
Naar De Dokter Gaan
Zum Arzt Gehen
30
Overgeven
Sich Übergeben
31
Pijn Doen
Wehtun (Wehgetan)
32
Slapen
Schlafen (Geschlafen)
33
Zich Snijden
Sich Schneiden (Geschnitten)
34
Zich Branden
Sich Verbrennen (Verbrannt)
35
Zich Voelen
Sich Fühlen
36
Beterschap!
Gute Besserung!
37
Blij
Froh
38
Duizelig
Schwindlig
39
Erg
Schlimm
40
Gewond
Verletzt
41
Gezond
Gesund
42
Moe
Müde
43
Nogal, Tamelijk
Ziemlich
44
Regelmatig
Regelmäßig
45
Sinds
Seit
46
Vanavond
Heute Abend
47
Vanmiddag
Heute Nachmittag
48
Verkouden
Erkältet
49
Weer
Wieder
50
Zenuwachtig
Nervös
51
Ziek
Krank
52
De Tand
Der Zahn (Die Zähne)
53
Het Oog
Das Auge (Die Augen)
54
Bezoeken
Besuchen
55
Doen
Machen
56
Fietsen
Rad Fahren
57
Helpen
Helfen (Geholfen)
58
Kunnen
Können
59
Lopen
Laufen (Gelaufen)
60
Nodig Hebben
Brauchen
61
Nodig Hebben
Brauchen
62
Schrijven
Schreiben (Geschrieben)
63
Wensen
Wünschen
64
Gisteren
Gestern
65
Heet
Heiß
66
Helaas
Leider
67
Vorige Week
Vorige Woche
68
Der Schritt
De Stap
69
Der Versuch
De Poging
70
Sich Gewöhnen An
Wennen Aan
71
Die Muskeln
De Spieren
72
Die Herausforderung
De Uitdaging
73
Gelingen
Lukken
74
Irgendwann
Ooit
75
Locker
Los
76
Der Auftritt
Het Optreden
77
Das Herz
Het Hart
78
Zittern
Trillen
79
Gegenseitig
Elkaar
80
Der Fehler
De Fout
81
Aufgeregt
Opgewonden
82
Etwas Überwinden
Overwinnen
83
Klappen
Lukken
84
Etwa
Ongeveer
85
Übel
Misselijk
86
Das Gehirn
De Hersenen
87
Anwenden
Gebruiken, Toepassen
88
Ohnmächtig Werden
Flauwvallen
89
Der Mangel
Het Tekort
90
Die Weile
De Poos
91
Zeigen
Tonen, Laten Zien
92
Verrückt
Gek, Gestoord
93
Gerade
Net
94
Schimpfen
Schelden
95
Der Vorschlag
Het Voorstel
96
Der Erfolg
Het Succes
97
Lächen
Glimlachen
