kapitel 2 woordenlijst a Flashcards
1
Q
Een beetje
A
Ein Bisschen
2
Q
Graag / Liever / Het liefst
A
gern / lieber / am liebsten
3
Q
lekker
A
lecker
4
Q
niet
A
nicht
5
Q
er is / er zijn
A
es gibt
6
Q
Eten, ik eet
A
essen, ich esse
7
Q
ontbijten, ik ontbijt
A
frustucken, ich frustucke
8
Q
vinden, ik vind
A
finden, ich finde
9
Q
koken, ik kook
A
kochen, ich koche
10
Q
drinken, ik drink
A
trinken, ich trinke
11
Q
het avondeten
A
das Abendbrot
12
Q
de appel
A
der Apfel
13
Q
de banaan
A
die Banane / -n
14
Q
de peer
A
die Birne / -n
15
Q
het brood/ het broodje
A
das Brot / das Brotchen
16
Q
de boter
A
die Butter