Kapitel 4 lektion 1 t/m 3 Flashcards
(45 cards)
1
Q
angesagt
A
populair
2
Q
anspruchsvoll
A
veeleisend
3
Q
der Bankkaufmann
A
de bankier
4
Q
lebhaft
A
levendig
5
Q
sich bewerben um
A
solliciteren naar
6
Q
bundesweit
A
in heel Duitsland
7
Q
ehrgeizig
A
ambitieus
8
Q
der Einzelhandel
A
de detailhandel
9
Q
fies
A
gemeen
10
Q
das Lager
A
het magazijn
11
Q
der LKW
A
de vrachtwagen
12
Q
Regale auffüllen
A
vakkenvullen
13
Q
die Tätugkeit
A
de bezigheid
14
Q
die Unterlagen
A
de documenten
15
Q
der Verbrecher
A
de misdadiger
16
Q
die Aufgabe
A
de taak
17
Q
aufklären
A
ophelderen
18
Q
die Einkünfte
A
de inkomsten
19
Q
furchtbar
A
vreselijk
20
Q
die Gewerkschaft
A
de vakbond
21
Q
grundsätzlich
A
in principe
22
Q
der Lärm
A
het lawaai
23
Q
das Loch
A
het gat
24
Q
löschen
A
wissen
25
verfügen über
beschikken over
26
sich verletzen
zich verwonden
27
verständlich
begrijpelijk
28
der Wandel
de verandering
29
der Wettbewerb
de wedstrijd
30
zerreiẞen
verscheuren
31
das Bewerbungsgespräch
het sollicitatiegesprek
32
die Teilzeitstelle
de deeltijdbaan
33
die Vollzeitstelle
de voltijdbaan
34
das Büro
het kantoor
35
der Umsatz
de omzet
36
der Unternehmer
de ondernemer
37
der Prozentsatz
het percentage
38
die Freiwilligenarbeit
het vrijwilligerswerk
39
das Geschäft
de winkel
40
einfühlsam
inlevend
41
entspannt
ontspannen
42
sportlich
sportief
43
die Sprachkenntnisse
de talenkennis
44
schüchtern
verlegen
45
selbstsicher
zelfverzekerd
