Kapitel 4: Zeugen der Geschichte Flashcards
(103 cards)
1
Q
Die Geschichte
A
De geschiedenis
2
Q
Der Krieg
A
De oorlog
3
Q
Der Weltkrieg
A
De Wereldoorlog
4
Q
Der Frieden
A
De vrede
5
Q
Der Anfang
A
Het begin
6
Q
Das Ende
A
Het einde
7
Q
Das Jahrhundert (e)
A
De eeuw
8
Q
Der Kaiser
A
De keizer
9
Q
Das Kaiserreich
A
Het keizerrijk
10
Q
Die Republik
A
De republiek
11
Q
Gründen
A
Stichten, oprichten
12
Q
Die gründung
A
De oprichting
13
Q
Der Staat (en)
A
De staat
14
Q
Die Armee (n)
A
Het leger
15
Q
Der Sieg
A
De overwinning
16
Q
Die Niederlage
A
De nederlaag
17
Q
Die inflation
A
De inflatie
18
Q
Die Wirtschaftskrise
A
De economische crisis
19
Q
Wirtschaftlich
A
Economisch
20
Q
Der Arbeitslose (n)
A
De werkloze
21
Q
Die Demokratie
A
De democratie
22
Q
Die Diktatur
A
De dictatuur
23
Q
Die Partei (en)
A
De partij
24
Q
Die Regierung
A
De regering
25
Zurücktreten
Aftreden, ontslag nemen
26
1919
Der Versailler Vertrag
27
1945
Teilung Deutschland in 4 teilen
28
1948
Die Berliner Luftbrüke
29
1949
Deutsche Staten DDR und BRD
30
1961
Die Berliner Mauer
31
1989
Abriss der Mauer
32
3/10/1990
Die Wiedervereinigung Deutschland
33
Flüchten/ fliehen
Vluchten
34
Die Flucht
De vlucht
35
Das Konzentrationslager
Consentratiekampen
36
Der Jude (n)
De Jood
37
Jüdisch
Joods
38
DAs Volk(••er)
Het volk
39
Die Bevolkerung
De bevolking
40
Zerstören
Verwoesten
41
Die Zerstörung(en)
Verwoesting
42
Die Grenze (n)
De grens
43
Der Stacheldracht
Prikkeldraad
44
Die Mine(n)
De mijn
45
Sperren
Afsluiten
46
Trennen
Scheiden
47
Öffnen
Openen
48
Schließen
Sluiten
49
Das Gepäck
De bagage
50
Die Politik
De politiek
51
Das Mitglied(er)
Het lid
52
Das Ausland
Het buitenland
53
Der Tod
De dood
54
Töten
Doden
55
Tot
Dood
56
Das Leben
Het leven
57
Der Bürger
De burger
58
Die Demonstration (en)
De betoging
59
Die Hauptstadt
De hoofdstad
60
Die Folge
Het gevolg
61
Der Held
De held
62
Das Denkmal
Het monument
63
Das Mahnmal
Het gedenkteken
64
Der Film (e)
De film
65
Die Literatur
De literatuur
66
Die Erzählung(en)
Het verhaal
67
Das Fragment (e)
Het fragment
68
Das Gedicht (e)
Het gedicht
69
Die Ballade(n)
De ballade
70
Die Strophe(n)
De strofe
71
Der Vers e
Het vers
72
Das Flugblatt ••er
Het pamflet
73
DAs Theaterstück e
Theaterstuk
74
Der Protest e
Het protest
75
Die Gleichgültigkeit
De onverschilligheid
76
Die Unterdrückung
De onderdrukking
77
Das Opfer
Het slachtoffer
78
Die Gesellschaft
Maatschappij
79
DAs Exil
De verbanning
80
Der Widerstand
Het verzet
81
Verhaften
Arresteren
82
Hinrichten
Terechtstellen
83
Die Vernichtung
Vernietiging
84
Verbrennen
Verbranden
85
Die Brandstiftung
De brandstichting
86
DAs Lager
De kamp
87
DAs Alltagsleben
Alledaagse leven
88
DAs Blut
Het bloed
89
Verbluten
Doodbloeden
90
Retten
Redden
91
Versuchen
Proberen
92
Ohnmächtig
Machteloos
93
Die Gewalt
Het geweld
94
Die Gefahr en
Het gevaar
95
(Im Jahre) 1874
In 1627
96
Hat verloren
| Den Krieg
Heeft de oorlog verloren
97
Eine galoppierende
Een voorthollende
98
Ins Ausland
Naar het buitenland
99
Ein Trümmerfeld
Een puinhoop
100
Ein Besatzungszone
Een bezettingszone
101
Einteilen
Indelen
102
Genaue
Precies (getal)
103
Ermorden
Vermoorden
