Kern 17/19 woorden Flashcards

(30 cards)

1
Q

bevorderen

A

het beter laten verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voedselketen

A

reeks van organismen waarin elk organisme als voedsel dient voor het volgende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Souplesse

A

buigzaamheid, lenigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vatbaar

A

snel ziek worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neurologisch

A

wat te maken heeft met je hersenen en zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mentaal

A

alles dat met denken en voelen te maken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

minuscuul

A

heel klein, (bijna) onzichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chronisch

A

de hele tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

uitgelicht

A

extra aandacht geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

essentieel

A

heel belangerijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ergens baat bij hebben

A

een voordelig effect van iets hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Concluderen

A

begrijpen uit wat je waarneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consumeren

A

gebruiken of opeten/opdrinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aandoeningen

A

probleem met je gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

visie

A

de manier waarop je ergens naar kijkten erover oordeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

passief

A

waarbij niets gedaan wordt

17
Q

introspectie

A

het nadenken over je eigen gevoelens en gedrag

18
Q

Krampachtig

A

met meer inspanning (moeite) dan nodig is

19
Q

staatssecretaris

A

belangerijkste helper van een minister

20
Q

overheid

A

het bestuur van een land, provintie of gemeente

21
Q

wantrouwen

A

ergens geen vertrouwen in hebben

22
Q

ondoenlijk

A

niet uitvoerbaar

23
Q

structureel

A

blijvend, steeds terugkerend

24
Q

gegrond

A

wat ergens op gebaseerd is, gerechtvaardigheid

25
effectief
doeltreffend, met de bedoelde uitwerking
26
verzadigd
vol zijn
27
consument
iemand die iets koopt of verbruikt
28
op de hak nemen
er de spot mee drijven (iemand belachelijk maken)
29
diabetes
suikerziekte
30
aspect
onderdeel