Kerstexamens

Question 1

De onderzoeksvraag

Answer 1

Een vraag waarin je formuleert wat je gaat onderzoeken

Question 2

De hypothese

Answer 2

Is een voorspellend antwoord op de onderzoeksvraag

Question 3

De benodgdheden

Answer 3

Zijn voorwerpen of stoffen dat je nodig hebt om een expiriment uit te voeren

Question 4

De werkwijze

Answer 4

Is een stappenplan van hoe je te werk moet gaan tijdens een onderzoek

Question 5

De waarneming

Answer 5

Is een objectieve vaststelling aan de hand van je zintuigen

Question 6

De interpertatie

Answer 6

Is een eigen subjectieve vaststelling

Question 7

De grootheid

Answer 7

Is iets wat gemeten moet worden

Question 8

De eenheid

Answer 8

Is een maat waarin een grootheid wordt uitgedrukt

Question 9

Het meetbereik

Answer 9

Is de maximale waarde die een meettoestel kan bepalen

Question 10

De nauwkeurigheid

Answer 10

Is de kleinste schaalverdeling die een meettoestel kan bepalen

Question 11

Het besluit

Answer 11

Is een duidelijk antwoord op een onderzoeksvraag

Question 12

De reflectie

Answer 12

Is een moment waarop je even stilstaat bij en nadenkt over het uitgevoerde experiment toets,taak om in de toekomst gelijkaardige problemen nog beter op te lossen

Question 13

Determineren

Answer 13

Is het benoemen van een voorwerp of levend wezen aan de hand van blijvende kenmerken die niet veranderen in de loop der tijd

Question 14

Het organisme

Answer 14

Is een levend wezen dat alle levensverschijnselen bezit

Question 15

De levensverschijnselen

Answer 15

Zijn de eigenschappen die alle levende organismen bezitten. Er zijn zeven levensverschijnselen: ademen, voeden, uitscheiden, waarnemen, bewegen, groeien, en voortplanten

Question 16

Levenloos

Answer 16

Is een toestand voor een organisme dat nooit heeft geleefd

Question 17

Dood

Answer 17

Is een toestand voor een organisme dat niet meer leeft maar het wel ooit deed

Question 18

De biotoop

Answer 18

Is een plaats waar organismesn samenleven onder een bepaalde omgevingsfactoren

Question 19

De biotopische factoren

Answer 19

Zijn alle organismen die in een biotoop leven en die ook beïnvloeden. Dat zijn onder andere planten, dieren, zwammen en bacteriën.

Question 20

De abiotopische factoren

Answer 20

Zijn alle levenloze omgevingsfactoren die een biotoop kenmerken en beïnvloeden. Dat zijn onder andere temperatuur , vochtigheid, lichtsterkte, windsterkte, geluidsterkte en bodemsoort.

Question 21

De bloemplant

Answer 21

Is een plant die tijdens een bepaalde periode van het jaar bloemen kan dragen

Question 22

Het gewervelde dier

Answer 22

Is een dier met wervelkolom

Question 23

Het ongewervelde dier

Answer 23

Is een dier zonder wervelkolom

Question 24

Het meettoestel

Answer 24

Is een toestel waarmee je een welbepaalde abiotische factor kunt meten.

Question 25

De voedselrelatie

Answer 25

Is een relatie tussen organismen waarbij het ene organisme het andere opeten

Question 26

De producent

Answer 26

Is een groene plant die zelf zijn eigen voedsel aanmaakt

Question 27

De consument

Answer 27

Is een dier dat zich voedt met andere organismen

Question 28

De herbivoor

Answer 28

Is een dier dat enkel planten eet

Question 29

Carnivoor

Answer 29

Is een dier dat enkel vlees eet

Question 30

De omnivoor

Answer 30

Is een dier dat zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet

Question 31

De voedselketen

Answer 31

Is een aneenschakeling van organismen of schakels waarbij de vorige schakel als voedsel dient voor de volgendeo

Question 32

Het voedselweb

Answer 32

Is een verzameling van voedselketens die met elkaar verbonden zijn

Question 33

De voedselpiramide

Answer 33

Is een ruimtelijke voorstelling van de voedselketen, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal organismen en hun eetpatroon

Question 34

Het ecologische evenwicht

Answer 34

Is een stabiele toestand in de biotoop waarbij er voldoende voedeel is voor elk organismen

Question 35

De opruimer

Answer 35

Is een organismen dat zich voedt met dode organismen delen of uitwerpselen ervan. Ze hoeven niet te jagen voor voedsel. Ze ruimen het natuurlijk afval op

Question 36

De detrivoor

Answer 36

Is een organisme dat zich voedt met dood organisch materiaal. Het is een opruimer die het voorbereidende werk doet voor de reducenten. Voorbeelden zijn mestkevers pissebedden oorwormen regenwormen maden aasgier en hyena’s

Question 37

De reducent

Answer 37

Is een organisme dat de resten van dood organisch materiaal afbreekt en ze omzet in mineralen. Voorbeelden zijn bactiën en zwammen

Question 38

De voedselkeingloop

Answer 38

Is een gesloten voedselrelatie waarin de reducenten de voedselkringloop sluiten door dood organisch materiaal om te zetten in mineralen

Question 39

De predator

Answer 39

Is een organisme dat jaagt op andere dierlijke organisme om ze op te eten

Question 40

Het dieptezicht

Answer 40

Is het kijken met beide ogen om de afstand tot een voorwerp (of prooi) in te schatten. Dieren met vooraan geplaatste ogen hebben een groot dieptezicht (maar klein gezichtsveld) Dieren met zijdelings ingeplante ogen hebben een klein dieptezicht ( maar groot gezichtsveld)

Question 41

Het prooidier

Answer 41

Is een dier dat opgegeten wordt

Question 42

Het gezichtsveld

Answer 42

Is het beeld dat bekeken kan worden zonder hoofd of ogen te bewegen. Diepen met zijdelings geplaatste ogen hebben een klein diepte zicht