keuzeonderwijs Flashcards
(71 cards)
1
Q
definitie sepsis
A
infectie en stijging ≥2pt SOFA score (mortaliteit ong. 10%)
* hypotensie: systolisch <100 mmHg
* veranderde mentale toestand
* tachypneu AHF >22/min
2
Q
definitie septische shock
A
infectie met aanhoudende hypotensie, vasopressoren om MAP ≥65 mmHg te halen en lactaat >2mmol/L ondanks volumeresuscitatie (motaliteit ong 40%)
3
Q
qSOFA
A
- hypotensie: systolisch <100 mmHg
- veranderde mentale toestand
- tachypneu: AHF >22/min
4
Q
qSOFA vs SIRS
A
- SIRS: opsporen mogelijke sepsis + risico missen van sepsis
- (q)SOFA: risico-inschatting maken op overlijden/langdurige IC opname
5
Q
aanvullend onderzoek op SEH bij sepsis
A
- labonderzoek
- bloedkweken
- virale test
- X-thorax
- urine sediment (indien afwijkend urinekweek)
- ECG
- bedside ultrasound: rush exam
- CT abdomen
6
Q
wat is belangrijk om te doen bij verdenking sepsis voorafgaand aan geven van antibiotica?
A
kweken afnemen! Begin eerst met breedspectrum antibiotica, daarna kan je obv uitslag van de kweken gerichte antibiotica inzetten. Ter ondersteuning van de bloeddruk eerst vulling, indien niet voldoende vasopressie.
7
Q
FERRARI
A
- F: wat is het focus van de sepsis, welke verwekkers verwacht je?
- E: eerdere kweken?
- R: recente antibiotica (laatste 3-6 maanden)
- R: reisanamnese
- A: allergieën
- R: richtlijn - volg lokale richtlijn, of wijk af met goede reden
- I: inzet van kweken
8
Q
klachten overvulling
A
dyspneu, oedeem, gestuwde halsvenen (verhoogde CVD), crepitaties longen, hypotensie (bij linksfalen), hypertensief (bij soort astma cardiale), verminderde conditie
9
Q
klachten ondervulling
A
tachycardie, hypotensie, koud, droge mond en lippen, klachten uitdroging, suf en bleek (soms)
10
Q
normaalwaarde pH
A
7,35-7,45
11
Q
normaalwaarde pCO2
A
4,7-6,5 kPa
12
Q
normaalwaarde pO2
A
10,0-10,3 kPa
13
Q
normaalwaarde bicarbonaat
A
21-27 mmol/L
14
Q
normaalwaarde lactaat
A
0,5-1,7 mmol/L
15
Q
normaalwaarde glucose
A
4,0-6,1mmol/L
16
Q
normaalwaarde natrium
A
135-145 mmol/L
17
Q
normaalwaarde kalium
A
3,6-5,1 mmol/L
18
Q
normaalwaarde chloride
A
97-101 mmol/L
19
Q
serum osmolariteit
A
2 x Na + 2 x k + glucose
20
Q
normaalwaarde serum osmolariteit
A
280-290 mOsm
21
Q
anion gap
A
Na - Cl - Bic
22
Q
normaalwaarde anion gap
A
8-12 mmol/L
23
Q
hyperosmolair hyperglycemisch syndroom (HSS)
A
- ernstige dehydratie (8-10L tekort) tgv insuline ongevoeligheid en glucosurie
- hyperosmolariteit
- elektrolytstoornissen
- hoge mortaliteit (10-15%)
24
Q
behandeling HHS
A
- rehydratie: infuus, niets per os
- corrigeren elektrolytafwijkingen: natrium, kalium, effectieve osmol corrigeren max 20 mOsm/24h
- uitlokkend moment behandelen
25
risico bij behandeling HHS
te snelle correctie van hyperosmolaire staat kan leiden tot hersenoedeem, coma en overlijden
26
definitie shock
syndroom waarbij de circulatie niet in staat is om aan de zuurstofvraag van weefsels te voldoen. De behandeling van shock bestaat uit het behandelen van de onderliggende oorzaak.
27
symptomen shock
tachycardie, tachypneu, hypotensie, oligurie, verstoorde perifere circulatie (koude/bleke huid, verlengde CRT), angst en/of onrust
28
DO2/VO2 balans
balans tussen O2 aanvoer (DO2) en O2 verbruik (VO2)
29
wat gebeurt er bij een DO2/VO2 disbalans
aerobe glycolyse valt weg, alleen anaerobe glycolyse blijft over waarbij lactaat vrij komt.
30
soorten shock
- distributief: mn RR probleem
- cardiogeen: mn flow-probleem
- obstructief: flow-probleem
- hypovolemisch: flow-probleem
31
hypodynamische vs hyperdynamische shock
- hypodynamisch: lage totale bloedflow van het gehele lichaam tov de zuurstofvraag van het lichaam (cardiogeen, obstructief, hypovolemisch)
- hyperdynamisch: hoge totale bloedflow van het gehele lichaam tov de zuurstofvraag van het lichaam (distributief)
32
hoe differentiëren tussen hypodynamische shock en hyperdynamische shock
cardiac output monitoren
33
fluid responsiveness
stijging van het slagvolume van 10-15%. Als iemand niet meer fluid responsive is moet je geen vocht meer toedienen!
34
E score (EMV)
1. geen respons
2. pijn
3. spraak
4. spontaan
35
M score (EMV)
1. geen respons
2. abnormale extensie
3. abnormale flexie
4. normale flexie
5. pijn lokaliseren
6. opdrachten uitvoeren
36
V score (EMV)
1. geen respons
2. onverstaanbaar geluid
3. rare woorden
4. verward
5. georiënteerd x3
37
5 B's
borst, buik, bekken, benen, buiten
38
gebruikte airway interventies op OK
- masker-ballon-ventilatie
- larynx masker
- endotracheale tube
39
welke airway interventie is het meest veilig wat betreft risico op aspiratie?
endtracheale tube (luchtpijp wordt met ballonetje afgesloten waardoor inhoud uit slokdarm niet in luchtpijp kan komen), daarom wordt deze bij traumapatiënten het vaakst gebruikt
40
effect van hypercapnie op zuur base evenwicht
respiratoire acidose
41
invloed CO2 op bloedvaten
vasodilatatie, waardoor bloeddoorstroming toe kan nemen
42
waarom is CO2 regulatie van belang voor de traumapatiënt
regulatie van CO2 is belangrijk voor het handhaven van een adequate cerebrale perfusie, het beheersen van ICP, het verbeteren van de zuurstofaangifte naar beschadigd hersenweefsel en het balanceren van de zuur-basebalens in het lichaam en de hersenen.
Door CO2 niveau zorgvuldig te monitoren en aan te passen, kan de arts bijdragen aan het verbeteren van de hersenfunctie, het voorkomen van secundaire schade door onvoldoende bloedtoevoer, en het optimaliseren van het herstel van de patiënt na een trauma.
43
wat is nodig voor circulatie?
vulling, pomp en vaatbed
44
vulling beïnvloeden
vloeistoffen (NaCl, ringers lactaat), bloedproducten (ery's, plasma, bloedplaatjes)
45
pomp beïnvloeden
inotropie, vasopressie
46
vaatbed beïnvloeden
vasodilatoren, vasoconstrictoren
47
3 pijlers van de anesthesie
analgesie, anesthesie, relaxantia
48
analgesie
pijnstilling
- paracetamol
- NSAID's
- ketamine
- opioïden (morfine, fentanyl, oxycodon, remifentanyl)
49
anesthesie
patiënt in slaap brengen
- propofol
- ketamine
- benzodiazepines (eindigen vaak op -am)
50
relaxantia
spierverslappers
- niet depolariserende spierverslappers (rocuronium)
- depolariserende spierverslappers (succinylcholine)
- benzodiazepines
51
waarom is de temperatuur van de patiënt belangrijk?
bij hypothermie kan een patiënt in de triad of deathterechtkomen (hypothermie - coagulopathie - acidose)
52
manieren om een patiënt op te warmen
- extern: warme deken, warme lucht, verwarmd matras, iets warms in liezen/oksels leggen, indien nodig verhogen temperatuur op OK.
- intern: vullen met warme (bloed)producten, lichaamsholten vullen met warm vocht (bijv. blaas)
53
welke bloedproducten worden bij inzet MTP in de eerste ronde geleverd
plasma en ery's (trombo's moeten nog ontdooid worden dus die worden pas bij tweede ronde geleverd)
54
hypothermie en stolling
Bij hypothermie heb je geen stolling meer en kan je overal bloeden. Als er een probleem is met de doorbloeding van weefsels is er ook een probleem met de zuurstofaanvoer en gaat je lichaam over op de anaerobe verbranding met als gevolg productie van lactaat en dus verzuring van bloed. Dus: hypothermie - coagulopathie - acidose)
55
trauma en stolling
- trauma geïnduceerde coagulopathie, als daarnaast ook hypothermie optreedt wordt de stolling al helemaal verstoord.
- stollingsfactoren zijn bij traumapatiënten verlaagd, fibrinogeen het meest
- toediening fibrinogeen en calcium
56
Factoren stollingsproblemen traumapatiënt
- verlies
- verbruik (inzet stollingsfactoren op plek van bloeding maar zonder effect, verbruik is groter bij stomp trauma)
- verdunning (bv NaCl of ringers lactaat)
- afkoeling
- acidose
57
testen stolling bloed
ROTEM (geeft binnen 10 min uitslag), PT en APTT
58
hoeveelheden vocht toedienen
- groen infuus max 120 mL/min
- maximale toediening met infuus 380 mL/min
- centrale lijn maximaal 800 mL/min
- massatransfusiesysteem 500 mL/min
59
frontaalkwab
motoriek, taal, planning, aandacht, concentratie, persoonlijkheid, Broca
60
temporaalkwab
geheugen en leren, auditieve informatieverwerkind, horen, Wernicke
61
parietaalkwab
zintuigelijke informatie, sensibiliteit, rekenen, ruimtelijk oriëntatie, doorgang visuele banen
62
occipitaalkwab
zien, kleuren, snelheid, beweging
63
functie van liquor
schokabsorptie, voedselvoorziening (glucose), gewichtsvermindering
64
liquorcirculatie
laterale ventrikels -> foramen van Monro -> 3e ventrikel -> aquaduct van Sylvius -> 4e ventrikel. Resorptie via granulaties van Pacchioni in de vena saggitalis superior
65
bloedvoorziening a. vertebralis
cerebellum (deel), ruggenmerg (deel)
66
bloedvoorziening a. basilaris
hersenstam, cerebellum, thalamus (deel)
67
bloedvoorziening a. cerebri anterior
frontaalkwab (deel), corpus callosum
68
a. cerebri media
frontaalkwab, parietaalkwab, temporaalkwab
69
a. cerebri posterior
occipitaalkwab, temporaalkwab
70
intracerebrale bloeding
in hersenen
71
