Klinisch Redeneren Flashcards

1
Q

ICD-10

A

International classification of diseases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ICF

A

International classification of Function, Disability and Health

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Availability bias

A

1 Availability bias (recall bias)
Deze gedachten liggen in je geheugen omdat het veel voorkomt, recent gebeurd is of grote impact heeft gehad: heb je een hamer in je hand, dan zie je alleen maar spijkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Representative bias

A

Als je je alleen richt op de kenmerken en symptomen, maar niet daarbij het vóórkomen van de aandoening/ziekte meeneemt. Prevalentie /incidentie logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Confirmation bias

A

Dan let je alleen op de uitkomsten die passen bij jouw verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klinisch redeneren aandachtspunten

A

Op basis van welke kenmerken en symptomen kom ik tot een hypothese?
Zijn er ook symptomen bij die deze hypothese tegenspreken?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypothetico- deductief redeneerproces

A
Screening & anamnese 
Hypothesen 
Doelstelling 
Middel
Uitkomstmaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Screenen

A

Ft geïndiceerd? Pluis / niet pluis:

  • Hulpvraag & verwachting pt
  • duur en beloop vd klacht
  • houding-/beweging aanhankelijkheid vd klacht, provocerend/reducerend
  • algehele gezondheid / medicatie
  • generieke rode vlaggen en regio specifieke rode vlaggen
  • evt. tractus anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anamnese

A
  • ontstaan, duur, beloop
  • stoornissen:
    1 ALTIS: aard, locatie, tijdinvloeden, intensiteit, samenhang (o.a. Houding/beweging) van de pijn.
    2 grond motorische eigenschappen: mobiliteit, stabiliteit/coördinatie, kracht, specifiek
    3 specifieke vragen en Clinical Prediction Rules
  • beperkingen in activiteiten
  • beperkingen in participatie
  • omgevingsfactoren (werk, sociaal, sport, leefstijl)
  • persoonsgebonden: (di) stress, angst, depressie, somatisatie, coping, ziekteperceptie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypothese

A

nav anamnese maken.

Hoe groot is de kans dat deze hypothese aanwezig is? Let op prevalentie bij een ICD hypothese!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doelstelling

A

Is de verwachting dat de hypothese niet aanwezig is dan is je doel om het uit te sluiten.
Denk je dat de kans wel groot is: dan wil je met je doelen gaan bevestigen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Middel

A

Nadat doelstelling geformuleerd is om de hypotheses te toetsen, benoem je de middelen die je daarvoor gebruikt:

  • provocatietesten: SLR, Ottowa, mc Murray, etc.
  • functie testen: Lachmann, bewegings onderzoek van gewricht.
  • performance testen: staan op 1 been
  • CPR: clinical prediction rules (diagnostisch, prognostisch)
  • vragenlijsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Betrouwbaarheid

A

In hoeverre is de test reproduceerbaar
Inter- en intra beoordelaarsbetrouwbaarheid
Intra: 1 tester
Inter: meerdere testers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Validiteit

A

In hoeverre meer de test wat het hoort te meten: sensitiviteit, specificiteit, positief - en negatief voorspellende waarde, neg. Likelihood ratio, Area Under the Curve (AUC), Diagnostische Odds Ratio (DOR)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uitsluiten hypothese

A

Zet een middel in met een mn hoge sensitiviteit (SNOut regel), negatieve voorspellende waarde, negatieve likelihood ratio, hoge AUC of een hoge DOR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bevestigen hypothese

A

Middel met: hoge specificiteit (SPin regel), positieve voorspellende waarde, positieve likelihood ratio, hoge AUC of een hoge DOR

17
Q

Uitkomstmaat

A

Let op:
Provocatie test: herkenbare pijn
Functie onderzoek: ROM

18
Q

Uitkomsten observeren

A

Ontstaanswijze: verklaren op basis van risicofactoren

Afwijkend beloop: verklaren prognostische en herstel belemmerende factoren

19
Q

Lokaal belemmerende factoren
Vs
Algemene belemmerende factoren

A

Lokaal: Dispositie / doorbloedingsstroornissen

Algemeen: psychosociaal, a-specifiek
Arousal

20
Q

Welke DD heb je? Waarom?

Welke testen ga je uitvoeren? Wat wil ik inzichtelijk krijgen?

A

Is er neurogenic betrokkenheid? Welke test? slump, SLR omgekeerde SLR, ASLR
Is er artrogene betrokkenheid? Welke test? Behandeling: Tractie, rol glij
Is er myogene betrokkenheid? Spierlengte / spierkracht testen