l'expression du temps, de l'opposition, de la concession, de la condition et de la manière (p. 250-252) Flashcards
(42 cards)
wanneer
quand, lorsque
+ indicatif (temps)
op het moment dat
au moment où
+ indicatif (temps)
terwijl
pendant que
+ indicatif (temps)
op dit moment, nu
en ce moment
+ indicatif (temps)
op dat moment
à ce moment
+ indicatif (temps)
sinds
depuis que
+ indicatif (temps)
zodra
dès que, aussitôt que
+ indicatif (temps)
nadat
après que
+ indicatif (temps)
nu dat
maintenant que
+ indicatif (temps)
voordat
avant que
+ subjonctif (temps)
totdat
jusqu’à ce que
+ subj. (temps)
in afwachting dat
en attendant que
+ subj. (temps)
tijdens
pendant
+ nom (temps)
sinds
depuis
+ nom (temps)
vanaf
dès
+ nom (temps)
na
après
+ nom (temps)
voor
avant
+ nom (temps)
op het moment van
au moment de
+ nom (temps)
na te
après (+ inf passé)
+ inf. (temps)
alvorens te
avant de
+ inf. (temps)
terwijl (bij tegenstelling)
alors que, tandis que
+ ind. (opposition)
maar
mais
+ ind. (opposition)
in tegenstelling tot
contrairement à
+ ind. (opposition)
integendeel
au contraire
+ ind. (opposition)