La maison d'être Flashcards
(28 cards)
Aller
Gaan
Venir
Komen
Enter
Binnenkomen
Rentrer
Huiswaarts keren, teruggaan naar huis, terug naar huis gaan, stallen
Descendre
Afdalen, naar beneden gaan
Monter
Opstijgen, omhoogkomen, opvliegen, klimmen, omhoog gaan, omhoogkilmmen, omhoogstijgen
Tombler
Vallen, afvallen, neervallen, verschieten
Naître
Geboren worden, ontstaan
Partir
Verlaten
Sortir
Onovergankelijk uitgaan, weggaan
Passer
Voorbijgaan, voorbijsteken, inhalen
Retourner
Terugkeren
Revenir
Terugkomen, retourneren, omkeren, terugkeren, teruggaan, keren
Devenir
Worden: : qu’est-il devenu ? wat is er van hem geworden?; qu’est-ce que tu deviens ? hoe gaat het ermee?, wat doe je zoal tegenwoordig?
Rester
Blijven
Mourir
Dood gaan
Arriver
Aankomen
Revenir
Terugkomen
Ressortir
Weer uitgaan, weer naar buiten gaan (komen)
Repartir
Weer vertrekken, terugkeren, opnieuw beginnen
Remonter
Weer naar boven gaan, omhoogkruipen (van kleding), instappen; jupe quie remonte omhoogkruipend rokje
Redescendre
Weer naar beneden komen: redescendez sur terre ! wees realistisch!
Parvenir à
Aankomen, bereiken, doordringen (tot): faire parvenir doen toekomen; parvenir à qqch. iets bereiken
Intervenir
Tussenbeide komen