latijn blok 3 Flashcards
(29 cards)
1
Q
is, eius
A
- hij, zei, het
- deze, die, dit, dat (ea, id)
2
Q
metuo (metuere)
A
vrezen, bang zijn
3
Q
metuo ne
A
ik ben bang dat …
4
Q
vetus, veteris
A
oud (vetus)
5
Q
qoud
A
- betr voornmw.
- omdat
- dat
- wat betreft het feit dat
6
Q
ad
A
naar, tot, bij
7
Q
pro
A
- voor, ten behoeve van, ter verdediging van
- in plaats van, in ruil voor
8
Q
carus
A
- dierbaar, geliefd
- duur (cara, carum)
9
Q
gero (gerere)
A
- dragen, brengen
- verrichten, uitvoeren
10
Q
dolor, doloris
A
pijn, verdriet
11
Q
animus
A
geest, (ge)moed, ziel, hart
12
Q
maneo
A
- blijven, wachten
- te wachten staan
13
Q
iudicum
A
- proces, vonnis
- oordeel
14
Q
iniuria
A
onrecht
15
Q
forma
A
- gestalte
- schoonheid
16
Q
invisus
A
gehaat (bij) (invisus, invisum)
17
Q
rapio (rapere)
A
grijpen, roven, meesleuren
18
Q
aequor, aequoris,
A
oppervlakte van de zee, zeespiegel, zee
19
Q
totus, totius
A
(ge)hele
20
Q
Latium
A
Latium
21
Q
per
A
- door…. heen
- gedurende
- door (middel van), via
22
Q
annus
A
jaar
23
Q
erro (errare)
A
- rondzwerven, dwalen
- zich vergissen
24
Q
ago (agere)
A
- voeren, drijven
- doen, verrichten
- (be)handelen
25
mare, maris
zee
26
omnis
1. ieder, elk
2. geheel (omnis, omne)
27
omnes
alle(n)
28
omnia
alle(s)
29
Romanus
Romeins (Romana, Romanum)