Latijn les 13+14 Flashcards
(58 cards)
1
Q
Graecus
A
Griek
2
Q
Aedificare
A
Bouwen
3
Q
Vir, viri mv (groep 2)
A
Man
4
Q
In + Abl.
A
- In, op
- Tijdens
5
Q
Ora
A
Kust
6
Q
Pro + Abl.
A
Voor
7
Q
Troia
A
Troje
8
Q
A(b) +Abl.
A
van(af) (ab voor klinker of h)
9
Q
Navigare
A
Varen
10
Q
Occultare
A
Verbergen
11
Q
Prope+ acc.
A
Dichtbij
12
Q
Troianus
A
Trojaan
13
Q
de + Abl.
A
- Vanaf
- Over (G13)
14
Q
Murus
A
Muur
15
Q
Spectare
A
Kijken
16
Q
Modo Bijw.
A
Slechts
17
Q
Navis, es
A
Schip
18
Q
Cito bijw.
A
Snel
19
Q
Porta
A
Poort
20
Q
Aperui
A
Pf van Aperire: openen
21
Q
e(x) + Abl.
A
- uit
- sinds
(ex voor de klinker of h)
22
Q
ad + acc.
A
- Naar , tot aan
- Bij (bij ww van rust)
23
Q
Cucurri
A
Pf van currere: rennen
24
Q
Currere
A
Rennen
25
Alii...alii
Sommige(n)....andere(n)
26
Flamma
Vlam, vuur
27
Delere
Vernietigen
28
Urbs, urbes
Stad
29
Cum + abl.
(samen) met
30
ut + pf
Zodra
31
Credere + dat.
Geloven, vertrouwen
32
Et....et
Zowel.....als
33
Donum
Geschenk
34
Dolus
List
35
Carere + abl.
Missen
36
Credidi + dat.
pf van credere: geloven, vertrouwen
37
Aeneas, am acc (groep 1)
Aeneas
38
Somnus
Slaap
39
Apparere
verschijnen
40
Hostis, es m
Vijand
41
Arma mv (groep 2)
Wapens
42
Habere
hebben, houden
43
Penates mv (groep 3)
Penaten (huisgoden)
44
Auxilium
Hulp
45
ondere
1. (op)bergen
2. stichten
46
Lectus
Bed
47
Surrexi
Pf van surgere: opstaan, oprijzen
48
Surgere
Opstaan, oprijzen
49
ii
Pf van ire: gaan
50
Ire
Gaan
51
Via
Weg, straat
52
Instare + dat.
Achternazitten
53
Clamor, ores
Geschreeuw, kreet
54
Cepi
Pf van capere/io: nemen
55
Turba
Menigte
56
Ara
Altaar
57
Statui
Pf van statuere: besluiten
58
Statuere
Besluit