latijn tekst 3 Flashcards
(29 cards)
ego
: ik
peur
peuri: het jongeman, de slaaf
meus
mea,meum : mijn
ut
+ind: zoal, wanneer,zodra
scribere
scribo, scripsi,scriptum : schrijven
ostendre
ostendo ostendi, ostentum: laten zien , tonen
iubere
iubeo, iussi, iussum: bevelen
legere
lego, legi, lectum : verzamelen , lezen
reddere
reddo, reddidi, redditum: teruggeven
genus
generis: het geslacht, de soort
nomen
nominis: de naam, het naamwoord
hic
haec, hoc : deze
agere
ago, egi , actum: doen
dimittere
dimitti, dimisi, dimissum: wegzenden, laten vallen
ad
+acc naar, tot bij, bij
venire
venio, veni, ventum: komen
mutare
muto, mutavi, mutatum: veranderen, zich omkleden
bibere
bibo, bibi,- : drinken
aqua
aquae: het water
frigidus
frigida, frigidum: koud
redire
redeo, redii, reditum : terugkeren
iterum
: opnieuw
in
+acc : naar, tot in , in
invenire
invenio, inveni, inventum:vinden, aantreffen