Le Lexique

Question 1

Een woord

Answer 1

Un mot

Question 2

Een verbindingswoord

Answer 2

Un connecteur, un articulateur

Question 3

Een omschrijving

Answer 3

Une périphrase

Question 4

De spreeksnelheid (regelmatig/hakkelig)

Answer 4

Le débit (régulier, haché)

Question 5

Een rijke en gevarieerde woordenschat

Answer 5

Un vocabulaire riche et varié

Question 6

Een gangbare uitdrukking

Answer 6

Une expression courante

Question 7

Een gangbare zinswending

Answer 7

Une tournure courante

Question 8

Een eenvoudige zin

Answer 8

Une phrase simple

Question 9

Een duidelijke taal

Answer 9

Un langage clair

Question 10

Een standaardtaal

Answer 10

Un langage standard

Question 11

Een toespraak, een redevoering

Answer 11

Un discours

Question 12

Een uiteenzetting

Answer 12

Un exposé

Question 13

Een tekst

Answer 13

Un texte

Question 14

Feitelijk

Answer 14

Factuel

Question 15

Samenhangend

Answer 15

Cohérent

Question 16

Duidelijk

Answer 16

Clair

Question 17

Vlot, vloeiend

Answer 17

Fluide

Question 18

Een literair werk

Answer 18

Une oeuvre littéraire

Question 19

Een essay

Answer 19

Un essai

Question 20

Een verslag

Answer 20

Un rapport

Question 21

Een uitwisseling

Answer 21

Un échange

Question 22

Het dagelijks leven

Answer 22

La vie quotidienne

Question 23

Een plot (van een film)

Answer 23

Une intrigue (d’un film)

Question 24

Het belangrijkste

Answer 24

L’essentiel

Question 25

Een uitzending (radio/tv)

Answer 25

Une émission de radio/ de télé

Question 26

Langzaam praten

Answer 26

Parler d’une façon lente

Question 27

Zijn woorden zoeken

Answer 27

Chercher ses mots

Question 28

Fouten maken

Answer 28

Commettre des erreurs

Question 29

Aarzelen

Answer 29

Faire des hésitations

Question 30

Zonder aarzelen

Answer 30

Sans hésitation

Question 31

Zijn plan trekken met losstaande woorden

Answer 31

Se débrouiller avec des mots isolés

Question 32

Zich verstaanbaar kunnen maken

Answer 32

Pouvoir se faire comprendre

Question 33

Voldoende woordenschat hebben

Answer 33

Avoir un vocabulaire suffisant

Question 34

Eenvoudige zinsbouw gebruiken

Answer 34

Utiliser des structures simples

Question 35

Een goede beheersing van de woordenschat hebben

Answer 35

Avoir une bonne maîtrise du vocabulaire

Question 36

Vlot praten

Answer 36

Parler avec aisance

Question 37

Zich vlot uitdrukken

Answer 37

S’exprimer couramment

Question 38

Zich duidelijk uitdrukken

Answer 38

S’exprimer clairement

Question 39

Zich spontaan uitdrukken

Answer 39

S’exprimer spontanément

Question 40

Zich duidelijk en gedetailleerd uitdrukken (over een onderwerp)

Answer 40

S’exprimer de façon claire er détaillée (sur un sujet)

Question 41

Tussenkomen in een gesprek

Answer 41

Intervenir dans un échange

Question 42

Een wisselwerking vertonen in een gesprek

Answer 42

Interagir

Question 43

Zijn mening verdedigen

Answer 43

Défendre son opinion

Question 44

Zijn standpunt (over…) uiteenzetten

Answer 44

Développer son point de vue (sur…)

Question 45

Deelnemen aan een gesprek over

Answer 45

Prendre part à une conversation sur

Question 46

Deelnemen aan een discussie over

Answer 46

Participer à une discussion sur

Question 47

Een gesprek aangaan

Answer 47

Engager une conversation

Question 48

Een gesprek gaande houden

Answer 48

Soutenir une conversation

Question 49

Lezen zonder moeite

Answer 49

Lire sans effort

Question 50

Een nota / mededeling lezen

Answer 50

Écrire une note / un message

Question 51

Een dankbrief / bedankje schrijven

Answer 51

Écrire une lettre de remerciement

Question 52

Een ervaring / indruk beschrijven

Answer 52

Décrire une expérience / une impression

Question 53

Woorden met elkaar in verband brengen

Answer 53

Relier des mots

Question 54

Zinnen verbinden

Answer 54

Lier des phrases

Question 55

Een gesprek afsluiten

Answer 55

Clore une conversation