le marriage Flashcards

(168 cards)

1
Q

le mariage

A

het huwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

se marier avec

A

zich huwen met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

le droit à

A

het recht op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

un(e) partenaire

A

een partner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

satisfaire à

A

voldoen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

répondre à

A

voldoen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

une condition de fond

A

een grondvereiste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

une condition de forme

A

een vormvereiste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

le consentement

A

de instemming, goedkeuring, toestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

consentir à

A

toestemmen om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

faire état de

A

vermelden, uiten , opschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

une communauté de vie durable

A

een duurzame leefgemeenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

l’obtention

A

het verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

un permis de séjour

A

een verblijfsvergunning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

annuler

A

nietig verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

un mariage blanc

A

een schijnhuwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

futur

A

toekomstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

une prohibition

A

een verbod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

prohiber

A

(bij wet) verbieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

prohibitif

A

verbiedend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

les proches

A

de bloedverwanten, de naaste familieleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

la filiation

A

de afstamming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

un régime matrimonial

A

een huwelijkstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

le régime matrimonial légal

A

het wettelijk stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
le régime matrimonial conventionnel
het bedongen stelsel
26
subsister
overblijven, blijven bestaan
27
dissous, dissoute
ontbonden
28
contracter un mariage
een huwelijk sluiten
29
être passible de
onderhevig zijn aan, vatbaar zijn voor
30
passible d'une peine
strafbaar
31
passible d'une amende
beboetbaar
32
le divorce
de echtscheiding
33
la parenté
de bloedverwantschap
34
un(e) parent(e)
een bloedverwant
35
parents par alliance
aangetrouwde familie
36
l'alliance
verwantschap door huwelijk
37
les alliés
aanverwantschap
38
un empêchement
een beletsel
39
le/la conjoint(e)
de echgeno()ot(e)
40
conjugal
huwelijks-
41
la ligne directe
in directe lijn
42
un descendant
een nakomeling, afstammeling
43
un ascendant
een voorouder
44
la ligne collatérale
de zijlijn
45
une dispense
een vrijstelling
46
dispenser qqn de
iemand vrijstellen van
47
adopter
adopteren
48
un adoptant
degene die adopteert
49
un adopté
de geadopteerde
50
légitime
legitiem, wettig, gewettigd, rechtmatig
51
la légitimité
de wettigheid, rechtmatigheid
52
la majorité
de meerderheid
53
majeur
meerderjarig
54
un mineur
een minderjarige
55
la minorité
de minderjarigheid
56
la levée
de opheffing
57
la condition d'âge
de leeftijdsvoorwaarden
58
l'état civil
de burgerlijke stand, de burgerlijke staat
59
la localité
de plaats (de gemeente)
60
être muni de
voorzien zijn van, in het bezit zijn van
61
un extrait
een uitreksel
62
un acte de naissance
een geboorteakte
63
la maison communale
het gemeentehuis
64
le certificat de résidence
attest van woonst
65
conclure un contrat
een contract (af)sluiten
66
une attestation
een attest
67
délivrer
afleveren, uitreiken
68
célébrer
vieren, voltrekken, plaatsvinden
69
la publication du mariage
de huwelijksafkondiging
70
une déclaration
een verklaring
71
un empêchement de mariage
een huwelijksbeletsel
72
du chef de
in hoofde van
73
l'officier de l'état civil
de ambtenaar van de burgerlijke stand
74
encourir une sanction
een sanctie oplopen
75
persister à
volhouden, volharden, blijven bij
76
assigner qqn devant le tribunal
iemand voor de rechtbank dagen
77
l'assigné(e)
de gedaagde
78
en référé
in kortgeding
79
statuer sur
een uitspraak doen over
80
l'opposition à
bezwaar, verzet tegen
81
s'opposer à
zich verzetten tegen
82
opposable
tegenwerpbaar
83
notifier
ter kennis geven
84
un exploit d'huissier
een deurwaardersexploot
85
la mainlevée
de opheffing
86
la partie opposante
de partij die verzet aantekent
87
saisir le tribunal
de zaak voor de rechtbank brengen
88
contrairement à
in tegenstelling tot
89
une sanction
een straf, sanctie
90
appliquer
toepassen
91
en cas de
in geval van
92
un manquement
verzuim, vergrijp, niet-nakomen, inbreuk, overtreding
93
cohabiter
samenwonen
94
résider
verblijven, wonen, verblijf houden
95
se soustraire à
zich ontrekken aan
96
par voie de justice
van rechtswege
97
la pension alimentaire
het onderhoudsgeld
98
l'obligation alimentaire
onderhoudsplicht
99
la séparation de corps
scheiding van tafel en bed
100
la fidélité
de trouw
101
se rendre coupable de
zich schuldig maken aan
102
un(e) coupable
een schuldige
103
la culpabilité
de schuld(igheid)
104
la faute
de schuld, de misstap
105
l'adultère
overspel
106
adultère
overspelig
107
un(e) adultère
een echtbreker, de overspelige
108
entretenir de relations adultère
er een buitenechtelijke relatie op na houden
109
invoquer
zich beroepen op, inroepen
110
mutuellement
elkaar
111
l'assitance
bijstand
112
veiller à
waken over
113
le bien-être
het welzijn
114
len non-respect
het niet naleven, het niet nakomen
115
un obligation de secours
de steun -of ondersteuningsplicht
116
la contribution
de bijdrge
117
les charges du ménage
de gezinslasten
118
contracter un obligation
een verplichting, verbintenis aangaan
119
un effort
een inspanning
120
une dépense
een uitgave
121
une délégation de salaire
loondelegatie, llonoverdracht
122
la saisie de salaire
loonbeslag
123
la délégation de sommes
overdracht, delegatie van sommen
124
prendre des dispositions
schikking treffen
125
avoir trait à
te maken hebben met, betrekking hebben op
126
la nature d'une activité
de aard van een activiteit
127
porter préjudice à
afbreuk doen aan, schaden, benadelen
128
le préjudice
schade, nadeel, afbreuk
129
sans préjudice de
zonder afbreuk te doen aan, onverminderd
130
le préjudice matériel, moral
materiële, morele schade
131
subir un préjudice
schade lijden
132
un intérët
een belang
133
avoir intérët à
er belang bij hebben op
134
la perception
het ontvangen, het innen
135
percevoir
innen
136
le percepteur
de belastingontvanger
137
l'affectation
de bestemming, de aanwending
138
le loyer
de huur (gelsom)
139
la location
de (ver)huur
140
le surplus
het voorschot
141
l'acquisition
de aankoop
142
un compte bancaire
een bankrekening
143
un coffre-fort
een kluis
144
la solidarité
hoofdelijke verantwoordelijkheid
145
solidaire
hoofdelijk
146
la responsabilité solidaire
de hoofdelijke aansprakelijkheid
147
représenter
vertegenwoordigen
148
l'incapacité
de (handelings)onbekwaamheid
149
partiel
gedeeltelijk
150
le régime matrimonial primaire
het primair huwelijksstelsel
151
le patrimoine
het vermogen
152
le patrimoine propre, commun
het eigen, gemeenschappelijk vermogen
153
patrimonial
met betrekking tot het vermogen
154
la séparation des biens
scheiding van goederen
155
la communauté d'/des acquêts
gemeenschap van aanwinsten
156
le carnet de mariage
het trouwboekje
157
l communauté universelle
de algehele gemeenschap
158
être assorti de
voorzien van
159
une clause
een clausule, een beding
160
la société aux acquêts
gemeenschap vaan aanwinsten
161
la participation aux acquêts
deelneming in de winsten (bij overlijden
162
l'apport
de inbreng
163
apporter des biens propres dans la communauté
eigen goederen inbrengen in de gemeenschap
164
le partage inégal
de ongelijke verdeling (bij overlijden)
165
l'institution d'héritier contractuelle
de contractuele erfstelling
166
un héritier
de erfgenaam
167
un héritage
een erfenis
168
heriter
erven