LE3: Genetische variatie en erfelijkheid Flashcards

1
Q

Welke 4 DNA-stikstofbasen kunnen we onderscheiden?

A

(A) Adenine, (T) Thymine, (G) Guanine en (C) Cytosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt de term gen in?

A

Een stukje op een DNA-streng dat een bepaalde functie heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe noemen we de specieke locatie van een gen op een chromosoom?

A

Locus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het genoom?

A

Het totaal aan genetisch materiaal in een (lichaams)cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De combinaties van verschillende stikstofbasen zorgen voor de samenstelling van….

A

Verschillende aminozuren. Dit noemen we de genetische code. De eiwitcode noemen we de codon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 mutaties van genetisch materiaal kunnen we onderscheiden?

A

Substitutie, transitie en deletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er bij sunstitutie mutaties van genetisch materiaal?

A

Hierbij wordt een base verandert in een andere base. Dit kan het leesraam zondanig veranderen dat er grote verschillen in de te maken aminozuren optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke gevolgen kunnen mutaites hebben op het leesraam?

A

De code kan geheel veranderen waardoor negatieve gevolgen hebben voor de werking van een eiwit. Heel soms kan dit ook een positieve uitwerking hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe noemen we de verschillende mutaties van een gen? Ofwel de varianten.

A

Dit zijn de allelen. Vaak zijn de allelen af te leiden van het fenotypen (uiterlijk) van een soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is genduplicatie en waarom is dit belangrijk?

A

Genduplicatie is een mutatie waarbij een extra kopie van een gen ontstaat op hetzelfde of op een ander chromosoom. De twee kopieen kunnen van elkaar gaan verschillen door nieuwe mutaties en zo andere functies vervullen. Dit ligt aan de basis van het complexe leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen een haploide cel en een diploide cel.

A

Cellen die twee homologe examplaren van alle chromosomen bbevatten noemen we diploid. Haploide cellen hebben een chromosoom van elk type.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke celdelingen kunnen diploide cellen ondergaan?

A

Mitose en meiose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de term crossing over in?

A

Dit is een proces van recombinatie, het ontstaan van extra nieuwe combinaties binnen een chromosoom. (Let op dit gaat alleen tussen homologe chromosomen dus niet een X en Y chromosoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sommige genen liggen zeer dicht bij elkaar en hebben hierdoor een sterke ‘‘koppeling’’ wat is hiervan het gevolg?

A

Dat deze genen vaak samen overeven als een soort pakket.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom is recombinantie van erfelijkmateriaal gunstig en kan dit evolutionair voordeel opleveren?

A

Recombinatie vergroot de kans op nakomelingen die zich beter kunnen aanpassen aan verandere omstandigehden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het gevolg van translocatie van chromosomen?

A

Door dit knippen en plakken kunnen chromosoom strengen langer worden. Als de genen intact blijven heeft dit weinig tot geen gevolgen voor een organismen.

17
Q

Wat is het fenotypen van een soort?

A

De verschijningsvorm van een soort, de waarneembare eigenschappen.

18
Q

Wat is het genotypen van een soort?

A

De genetische code die ten grondslag ligt van het fenotype.

19
Q

Welk allel bepaald in het genotype bepaald het fenotype?

A

Het allel dat dominant is over het recessieve allel.

20
Q

Wat gebeurt er als geen van beide allelen volledig dominant is over de ander.

A

Dan ontstaat er een combinatie van de twee eiegenschappen.

21
Q

Epistatische interactie houdt in dat bepaalde genen invloed uitoefenen op de werking van een ander. Wat heeft dit tot gevolg?

A

Dat een defect een allel gevolgen kan hebben voor de werking van een ander.Door epistatische interacties tussen genen kunnen nakomelingen ontstaan met een ander fenotypen dan beide ouders.

22
Q

hoe noemen we het als één gen invloed heeft op meerdere eigenschappen van een organismen?

A

Dan is dit gen pleiotroop. Een mutatie in een pleiotropisch gen kan dus ook invloed hebben op meerdere eigenschappen!