Lecture 1: Introductie PD, diagnose en onderzoek Flashcards

(20 cards)

1
Q

Waarom is kennis over persoonlijkheidsstoornissen zo belangrijk?

A

PD’s hebben een hoge prevalentie in de klinische praktijk 40%-60%
PD’s zitten de behandeling van klinische stoornissen in de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar verwijst persoonlijkheid naar?

A

Naar de blijvende kenmerken en het gedrag van een persoon die bepalen hoe het individu zich aanpast aan het leven, er op reageert en hoe die het ervaart.
Persoonlijkheid helpt om adaptief gedrag te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Een persoonlijkheidsstoornis is….

A

Is een blijvend patroon van gedrag dat afwijkt van de verwachtingen van iemand zijn cultuur.
Is doordringend en inflexibel
Begint in de adolescentie en vroege volwassenheid.
Leidt tot leed of beperking in de sociale , beroepsmatige of andere gebieden van functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Volgens de DSM-V moet het patroon van een PD voorkomen in twee of meer van de volgende gebieden:

A
  1. Cognitie (manier waarop je jezelf, anderen en gebeurtenissen ziet en interpreteert)
  2. Affectiviteit (Emotionele reacties)
  3. Interpersoonlijk functioneren
  4. Impuls controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Algemene criteria PD’s DSM-V

A
  • Het patroon is niet flexibel en altijd aanwezig
  • Leidt tot distress op meerdere gebieden (sociaal, beroepsmatig of andere belangrijke gebieden van functioneren)
  • Het patroon is langdurig en stabiel, is terug te leiden naar de adolescentie of vroege volwassenheid
  • Het aanhoudende patroon is niet het gevolg van een andere mentale stoornis
  • Het aanhoudende patroon is niet het gevolg van een fysieke stoornis of middelengebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epidemiologie van PD’s

A

Hele populatie: 10.5-12%
Cluster A: 4%
Cluster B: 3.5-4%
Cluster C: 3-9%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cluster A:

A

4%
Vreemd, excentriek, raar
1. Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
2. Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
3. Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cluster B:

A

3.5-4%
Dramatisch, emotioneel, onvoorspelbaar, wild, ‘het draait allemaal om mij’
1. Antisociale persoonlijkheidsstoornis
2. Histrionische persoonlijkheidsstoornis
3. Narcistische persoonlijkheidsstoornis
4. Borderline persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cluster C:

A

3-9%
Angstig, bang, zorgen maken
1. Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
2. Obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis
3. Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Paranoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster A
Voortdurend wantrouwen en achterdocht jegens anderen, waardoor hun motieven worden geïnterpreteerd als kwaadwillig, Begint in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten.
4 of meer van de volgende criteria:

1) zonder voldoende basis vermoedt dat anderen uitbuiten, schaden of bedriegen
(2) gepreoccupeerd wordt door ongerechtvaardigde twijfels over de loyaliteit of betrouwbaarheid van vrienden en
kennissen
(3) anderen niet graag in vertrouwen neemt uit ongegronde angst dat de informatie
kwaadwillig tegen hem of haar zal worden gebruikt
(4) verborgen vernederende of bedreigende betekenissen leest in goedaardige opmerkingen of gebeurtenissen
(5) hardnekkig wrok koestert, d.w.z. beledigingen, verwondingen of kleinigheden niet kan vergeven
(6) aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie waarneemt die niet zichtbaar zijn voor anderen
en reageert snel boos of gaat in de tegenaanval
(7) terugkerende vermoedens heeft, zonder rechtvaardiging, over de trouw van de echtgenoot of seksuele partner.
partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schizoïde persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster A
Een alomtegenwoordig patroon van onthechting van sociale relaties en een beperkt scala aan uitdrukking van emoties in interpersoonlijke omgevingen, beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten.
4 of meer van de volgende criteria:

(1) verlangt niet naar hechte relaties, inclusief deel uitmaken van een gezin, en geniet daar ook niet van.
(2) kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten
(3) heeft weinig of geen interesse in seksuele ervaringen met een andere persoon
(4) beleeft plezier aan weinig of geen activiteiten
(5) heeft geen andere goede vrienden of vertrouwelingen dan eerstegraads familieleden
(6) onverschillig lijkt voor de lof of kritiek van anderen
(7) vertoont emotionele kilte, afstandelijkheid of afgevlakte affectiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster A
Pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke tekortkomingen gekenmerkt door acuut ongemak met, en verminderde capaciteit voor hechte relaties en cognitieve of perceptuele vervormingen en excentrieke gedragingen, beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten.
5 of meer van de volgende criteria:

1) ideeën van referentie (met uitzondering van wanen van referentie)
(2) vreemde overtuigingen of magisch denken dat gedrag beïnvloedt en niet strookt met
subculturele normen (bijv. bijgelovigheid, geloof in helderziendheid, telepathie of “zesde zintuig”; bij
kinderen en adolescenten, bizarre fantasieën of preoccupaties)
(3) ongewone perceptuele ervaringen, inclusief lichamelijke illusies
(4) vreemd denken en spreken (bijv. vaag, indirect, metaforisch, overdreven, of
stereotiep)
(5) achterdocht of paranoïde ideeën
(6) ongepast of beperkt affect
(7) gedrag of uiterlijk dat vreemd, excentriek of eigenaardig is
(8) gebrek aan goede vrienden of vertrouwelingen anders dan eerstegraads familieleden
(9) buitensporige sociale angst die niet vermindert naarmate men meer vertrouwd raakt en die eerder gepaard gaat met met paranoïde angsten in plaats van negatieve oordelen over zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anti Sociale persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster B
Een doorlopend patroon van minachting en schending van de rechten van anderen dat optreedt sinds de leeftijd van 15.
3 of meer van de volgende criteria:

(1) het zich niet conformeren aan de sociale normen met betrekking tot wettig gedrag zoals blijkt uit
het herhaaldelijk verrichten van handelingen die reden zijn voor arrestatie
(2) bedrieglijkheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, het gebruik van aliassen, of anderen oplichten voor
persoonlijk gewin of plezier
(3) impulsiviteit of onvermogen om vooruit te plannen
(4) prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaaldelijke fysieke gevechten of aanvallen
(5) roekeloze veronachtzaming van de veiligheid van zichzelf of anderen
(6) consequente onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk nalaten om consequent werk gedrag of het niet nakomen van financiële verplichtingen
(7) gebrek aan berouw, zoals blijkt uit onverschilligheid voor of het rationaliseren van het kwetsen, mishandeld, of gestolen van een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Borderline persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster B
Pervasief patroon van instabiliteit van persoonlijke relaties , zelfbeeld, affecten en uitgesproken impulsiviteit beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten.
5 of meer van de volgende criteria:

  • 1) verwoede pogingen om echte of ingebeelde verlating te vermijden.
  • (2) een patroon van onstabiele en intense interpersoonlijke relaties
    gekenmerkt door afwisselend extremen van idealisering en
    devaluatie
  • (3) identiteitsstoornis: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld
    of gevoel van eigenwaarde
  • (4) impulsiviteit op ten minste twee gebieden die potentieel schadelijk zijn voor zichzelf
    (bijv. uitgaven, seks, drugsmisbruik, roekeloos rijden, eetbuien).
  • (5) terugkerend suïcidaal gedrag, gebaren of dreigementen, of zelfverminkend
    gedrag
  • (6) affectieve instabiliteit als gevolg van een duidelijke reactiviteit van de stemming (bijv. intense
    episodische dysforie, prikkelbaarheid of angst die gewoonlijk enkele uren duren en
    slechts zelden langer dan een paar dagen)
  • (7) chronische gevoelens van leegte
  • (8) ongepaste, intense woede of moeite om woede onder controle te houden (bijv.
    frequente woede-uitbarstingen, constante woede, terugkerende fysieke gevechten)
  • (9) voorbijgaande, stressgerelateerde paranoïde ingevingen of ernstige dissociatieve
    symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Histrionische persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster B
Een alomtegenwoordig patroon van buitensporige emotionaliteit en aandacht vragen, dat begint op vroege volwassen leeftijd en aanwezig in verschillende contexten.
5 van de volgende criteria:

(1) zich ongemakkelijk voelt in situaties waarin hij of zij niet in het middelpunt van de belangstelling staat
aandacht
(2) interactie met anderen wordt vaak gekenmerkt door ongepast seksueel verleidelijk
of provocerend gedrag
(3) vertoont snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties
(4) gebruikt consequent het fysieke uiterlijk om de aandacht op zichzelf te vestigen.
(5) heeft een buitensporig impressionistische en weinig gedetailleerde stijl van spreken
(6) vertoont zelfdramatisering, theatraliteit en overdreven uiting van emoties.
(7) is suggestief, d.w.z. gemakkelijk beïnvloedbaar door anderen of omstandigheden
(8) beschouwt relaties als intiemer dan ze in werkelijkheid zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Narcistische persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster B
Een alomtegenwoordig patroon van grandioosheid (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering, en gebrek aan empathie, beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten,
5 of meer criteria:

  • (1) een grandioos gevoel van eigendunk heeft (bijv. overdrijft prestaties
    en talenten, verwacht erkend te worden als superieur zonder evenredige
    prestaties)
  • (2) is bezig met fantasieën van onbeperkt succes, macht, schittering,
    schoonheid of ideale liefde
  • (3) gelooft dat hij of zij “speciaal” en uniek is en alleen begrepen kan worden
    door, of moet
  • of zich moet associëren met andere speciale mensen of mensen met een hoge status (of instellingen)
  • (4) heeft buitensporige bewondering nodig
  • (5) een gevoel van aanspraak heeft, d.w.z. onredelijke verwachtingen heeft van een bijzonder
    gunstige behandeling of
  • automatische naleving van zijn of haar verwachtingen
  • (6) interpersoonlijk uitbuitend is, d.w.z. misbruik maakt van anderen om zijn of haar
    of haar eigen doelen te bereiken
  • (7) heeft geen empathie: is niet bereid om de gevoelens en behoeften van anderen te herkennen of zich ermee te identificeren.
    behoeften van anderen
  • (8) is vaak jaloers op anderen of gelooft dat anderen jaloers op hem of haar zijn
  • (9) vertoont arrogant, hooghartig gedrag of houding.
17
Q

Vermijdende persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster C
Een alomtegenwoordig patroon van sociale remming, gevoelens van ontoereikendheid en overgevoeligheid voor negatieve beoordelingen, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig is in verschillende contexten,
4 of meer criteria:
- 1) beroepsactiviteiten vermijdt die veel intermenselijk contact met zich meebrengen, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing.
contact, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing
- (2) niet bereid is om met mensen om te gaan tenzij hij zeker weet dat hij aardig gevonden wordt
- (3) toont terughoudendheid binnen intieme relaties vanwege de angst om
beschaamd of belachelijk gemaakt te worden
- (4) is bezig met kritiek of afwijzing in sociale situaties
- (5) wordt geremd in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege gevoelens van
ontoereikendheid
- (6) ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, persoonlijk onaantrekkelijk, of inferieur aan
anderen
- (7) is ongewoon terughoudend in het nemen van persoonlijke risico’s of het ondernemen van nieuwe
activiteiten omdat ze gênant kunnen zijn.

18
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster C
Een alomtegenwoordige en buitensporige behoefte om verzorgd te worden die leidt tot onderdanig en onderdanig en aanhankelijk gedrag en verlatingsangst, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in verschillende contexten,
5 of meer criteria:

(1) moeite heeft om alledaagse beslissingen te nemen zonder buitensporig veel
advies en geruststelling van anderen
(2) heeft anderen nodig om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de meeste belangrijke gebieden van zijn of haar leven
(3) heeft moeite met het uiten van onenigheid met anderen uit angst voor verlies van
steun of goedkeuring. Opmerking: neem realistische angst voor vergelding niet mee.
(4) heeft moeite om projecten te initiëren of dingen zelf te doen (vanwege een
gebrek aan zelfvertrouwen in beoordelingsvermogen of vaardigheden in plaats van een gebrek aan motivatie of
energie)
(5) zich buitensporig veel moeite getroost om steun en steun van anderen te krijgen.
tot het vrijwillig doen van dingen die onplezierig zijn.
(6) zich ongemakkelijk of hulpeloos voelt als hij of zij alleen is vanwege overdreven angsten om
niet voor zichzelf te kunnen zorgen
(7) dringend een andere relatie zoekt als bron van zorg en steun wanneer een
hechte relatie eindigt
(8) onrealistisch bezig is met angsten om alleen voor zichzelf te moeten zorgen
zichzelf

19
Q

Obsessief compulsieve persoonlijkheidsstoornis

A

Cluster C
Een alomtegenwoordig patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en mentale en en interpersoonlijke controle, ten koste van flexibiliteit, openheid en efficiëntie, beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten.
4 of meer criteria:

1) zodanig bezig is met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s dat
in die mate dat het belangrijkste van de activiteit verloren gaat
(2) blijk geeft van perfectionisme dat het voltooien van taken in de weg staat (bijv. niet in staat is om
een project afmaken omdat niet aan zijn of haar eigen te strenge normen wordt voldaan)
(3) overmatig toegewijd is aan werk en productiviteit met uitsluiting van vrijetijdsbesteding
activiteiten en vriendschappen (niet te verklaren door een duidelijke economische noodzaak)
(4) overgevoelig, nauwgezet en onbuigzaam is als het gaat om moraliteit, ethiek,
of waarden (niet te verklaren door culturele of religieuze identificatie)
(5) niet in staat is versleten of waardeloze voorwerpen weg te doen, zelfs wanneer ze geen
sentimentele waarde hebben
(6) aarzelt om taken te delegeren of met anderen samen te werken tenzij ze zich precies onderwerpen aan
zijn of haar manier van doen
(7) geeft gierig geld uit aan zichzelf en aan anderen; geld wordt gezien
als iets dat moet worden opgespaard voor toekomstige rampen
(8) toont starheid en koppigheid.