Lecture 2 – 12-02-2016 – Value appropriation and Teece Flashcards
(37 cards)
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Abstract
In dit document wordt getracht uit te leggen waarom innovatieve bedrijven vaak niet in staat zijn om aanzienlijke economische opbrengsten te behalen uit een innovatie, terwijl klanten, imitators en andere industriële deelnemers hiervan profiteren.De bedrijfsstrategie blijkt een belangrijke factor te zijn.
Het artikel toont aan dat wanneer imitatie gemakkelijk is, de markten niet goed werken en de winst van de innovatie kan toevallen aan de eigenaars van bepaalde complementaire activa.In plaats van de ontwikkelaars van het intellectuele eigendom.Dit wijst erop dat de innoverende onderneming in bepaalde gevallen een vroegere positie moet innemen op deze complementaire activa.
Het document geeft ook aan dat innovatoren met nieuwe producten en processen die waarde voor de consument opleveren, soms zo slecht gepositioneerd kunnen zijn op de markt dat zij noodzakelijkerwijs failliet zullen gaan.De analyse biedt een theoretische basis voor de stelling dat productie vaak van belang is, met name voor innoverende naties.Innoverende ondernemingen die niet over de vereiste productie- en productiecapaciteit beschikken, kunnen sterven, ook al zijn zij de beste op het gebied van innovatie.
Vaak wordt gesteld dat het als eerste op de markt brengen een strategisch voordeel oplevert.
Het doel van dit artikel is uit te leggen waarom een snelle seconde of zelfs een langzame derde beter presteert dan de innovator.
In dit document wordt een kader geboden dat de factoren identificeert die bepalen wie van innovaties wint: het bedrijf dat als eerste op de markt komt, opvolgerbedrijven of bedrijven die over de gerelateerde capaciteiten beschikken die de innovator nodig heeft.
Het kader lijkt nuttig te zijn om uit te leggen welk deel van de winst uit innovatie de innovator behaalt in vergelijking met zijn aanhangers en leveranciers (zie figuur 1), en om een uiteenzetting te geven van diverse activiteiten die met de innovatie verband houden, zoals joint ventures, coproductieovereenkomsten, licentiëring, enz.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Hoe ziet Het fenomeen er uit?
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen
Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?
- The appropriability regime
- Complementary assets
- Dominant design paradigm
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen
Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?
Ligt 1. The appropriability regime toe
Een stelsel van geschiktheid heeft betrekking op de omgevingsfactoren, met uitzondering van de bedrijfs- en marktstructuur, die bepalend zijn voor het vermogen van innovatoren om de door de innovatie gegenereerde winst te behalen. De belangrijkste dimensies van een dergelijke regeling zijn de aard van de technologie en de doeltreffendheid van wettelijke beschermingsmechanismen.
- *Rechtsinstrumenten**: octrooien, kopieerrechten, bedrijfsgeheimen
- *Aard van de technologie:** product, proces, tactiek, codificatie
–> Beïnvloeden beide het gemak van imitatie.
Er kan een dichotomie worden getrokken tussen omgevingen waarin de gepastheidsregeling “tight” is (technologie is relatief gemakkelijk te beschermen) en “weak” (technologie is bijna onmogelijk te beschermen).
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Voordelen van innovatie: Basisbouwstenen
Wat zijn de 3 fundamentele bouwstenen om van innovatie te profiteren?
Ligt 1. The appropriability regime toe
Ligt octrooien toe, en alternatief
- Werken in de practijk alleen voor mechische producten en vrij eenvoudige mechanische uitvindingen goed.
- Veel patenten kan omheen gewerkt worden tegen relatief lage kosten
- Ze zijn vooral ondoeltreffend voor het beschermen van procesinnovaties want wettelijke vereisten voor valiteit aantonen of inbreuk aantonen hoog zijn
Wat is een goed alternatief:
- bedrijfsgeheimen zijn goed alternatief
- Bescherming van het bedrijfsgeheim is echter alleen mogelijk als een bedrijf zijn product aan het publiek kan voorleggen en de onderliggende technologie geheim kan houden.
- The degree to which knowledge is tacit or codified also affects ease of imitation.
- Gecodificeerde kennis is gemakkelijker over te dragen en te ontvangen. Stilzwijgende kennis is moeilijk te articuleren en dus is overdracht moeilijk, tenzij degenen die de kennis in kwestie bezitten het aan anderen kunnen demonstreren.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Het dominante ontwerpparadigma
Wat zijn de twee fases in de evolutionaire ontwikkeling van een bepaalde tak van een wetenschap:?
- De preparadigmatische wanneer er geen sprake is van één algemeen aanvaarde conceptuele behandeling van het fenomeen. Hier bieden bedrijven verschillende productinnovaties aan, maar geen van hen heeft nog een grote acceptatie bij de klanten bereikt.
- Het paradigmatische stadium dat begint wanneer een “corpus of theory” de canons van wetenschappelijke aanvaardbaarheid lijkt te hebben gepasseerd. Dan met de afgesproken standaardconcurrentie verschuift de focus van design naar procesinnovatie, kostenreductie, productiviteit en leren (schaalvoordelen).
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Het dominante ontwerpparadigma
Waneer ontstaat een dominant paradigma?
Een dominant paradigma duidt op wetenschappelijke rijpheid en de aanvaarding van overeengekomen “normen” waarmee het zogenaamde “normale” wetenschappelijk onderzoek kan worden voortgezet. Deze’ standaarden’ blijven van kracht tenzij of totdat het paradigma wordt vernietigd.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Het dominante ontwerpparadigma
Hoe vertaald dit zich naar bedrijven?
1.Dit zou de voorbereidende fase van een industrie kunnen worden genoemd. In de vroege stadia van de ontwikkeling van de industrie, productontwerpen zijn vloeiend, productieprocessen worden losjes en adaptief georganiseerd, en veralgemeend kapitaal wordt gebruikt in de productie.
De concurrentie uit zich: in concurrentie tussen modellen, die duidelijk van elkaar verschillen.
- Op een gegeven moment, begint één ontwerp of een kleine klasse van ontwerpen te verschijnen als de meest veelbelovende. Een dergelijk ontwerp moet in staat zijn om op een relatief complete manier tegemoet te komen aan een hele reeks gebruikersbehoeften.
Concurrentie uit zich in: verschuift de concurrentie naar prijs en weg van design. Concurrerend succes verschuift dan naar een geheel nieuwe set variabelen:
- Schaalvergroting
- leren worden veel belangrijker, en
- Gespecialiseerd kapitaal wordt ingezet om de kosten per eenheid te verlagen door schaalvoordelen en leerprestaties te benutten.
- Verminderde onzekerheid over productontwerp biedt de mogelijkheid om gespecialiseerde langlevende investeringen af te schrijven.
> Innovatie stopt niet per se als het dominante ontwerp eenmaal uitkomt, maar kan lager in de ontwerphiërarchie plaatsvinden.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Het dominante ontwerpparadigma
Welk risico lopen bedrijven fornamelijk in de eerste fase?
Als imitatie relatief eenvoudig is, kunnen imitatoren de strijd aangaan en het product op belangrijke manieren wijzigen, maar vertrouwen op de fundamentele ontwerpen die door de innovator zijn ontwikkeld.
Wanneer imitatie mogelijk is en gepaard gaat met ontwerpmodificatie voordat er een dominante vormgeving ontstaat, hebben volgers een goede kans om hun gemodificeerd product als industriestandaard te laten annointeren, vaak in het nadeel van de innovator.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Het dominante ontwerpparadigma
Hoe ziet de product process grafiek er uit?
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
Wat is nodig voor succesvolle commercialisering van een innovatie?
Het noodzakelijk dat de knowhow in kwestie wordt gebruikt in combinatie met andere capaciteiten of middelen:
- Generic asset
- Specialized asset
- Co-specialized asset
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
- *1. Generic asset
2. Specialized asset
3. Co-specialized asset**
Ligt toe
Generieke activa zijn activa voor algemene doeleinden die niet op de innovatie in kwestie behoeven te worden toegesneden.
Gespecialiseerde activa zijn activa waarbij er eenzijdige afhankelijkheid bestaat tussen de innovatie en het complementaire actief.
Co-gespecialiseerde activa zijn activa waarvoor er sprake is van bilaterale afhankelijkheid.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
- *1. Generic asset
2. Specialized asset
3. Co-specialized asset**
Waarom bestaat deze indeling?
Heeft gevolgen voor de winstgevendheid:
Deze drie concepten kunnen zo met elkaar in verband worden gebracht dat ze licht werpen op het imitatieproces en de winstverdeling tussen innovator en volger.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’‘
In de gevallen waarin de innovator een octrooi, auteursrechtbescherming met ijzer bekleed heeft, of waar de aard van het product zodanig is dat handelsgeheimen imitators daadwerkelijk de toegang tot de relevante kennis ontzeggen, is de innovator er bijna zeker van dat hij zijn innovatie gedurende enige tijd omzet in marktwaarde.
Zelfs indien de innovator niet over de gewenste aanvullende kosten beschikt, zal de innovator door de bescherming van de intellectuele eigendom met behulp van ijzeren bekleding de tijd krijgen om toegang te krijgen tot deze middelen.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’’
Hoe passen generic en specialized assets hiertussen?
Als deze assets generiek zijn, kan een contractuele relatie volstaan en kan de innovator gewoon zijn technologie in licentie geven. Gespecialiseerde O&O-bedrijven zijn in een dergelijke omgeving levensvatbaar.
I_ndien de complementaire assets echter gespecialiseerd of co-gespecialiseerd zijn_, worden contractuele relaties blootgesteld aan risico’ s, omdat één of beide partijen kapitaal zullen moeten investeren in bepaalde onomkeerbare investeringen die waardeloos zullen zijn indien de relatie tussen innovator en licentienemer verbroken wordt. Bijgevolg kan de innovator het verstandig vinden om zijn grenzen te verruimen door integratie in gespecialiseerde en co-gespecialiseerde assets. Gelukkig zullen de factoren die voor moeilijke imitatie zorgen, de innovator in staat stellen deze complementaire assets te bouwen of te verwerven zonder met innovatoren te concurreren om hun controle.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Complementary assets
Waar doelt men op met ‘‘Tight appropriability regimes’’
Wat staat tegenover Tight appropriability
Weak appropriability:
Tight appropriability is eerder uitzondering dan regel. Daarom moeten innovatoren zich wenden tot de bedrijfsstrategie als ze imitators/volgers op afstand willen houden. De aard van het concurrentieproces zal variëren naargelang de bedrijfstak zich in een paradigmatische of voorbereidende fase bevindt.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat zijn de kenmerken van de Preparadigmatic phase?
- In de voorbereidingsfase moet de innovator er op letten dat het basisontwerp “zweeft” totdat er voldoende bewijs is dat er een ontwerp is geleverd dat waarschijnlijk de industrienorm zal worden.
- Een innovator moet het ontwerpproces opnieuw starten als het product niet goed in de markt past.
- Compatibiliteitsnorm soms noodzakelijk
- Innovatoren in weak appropriability regimes moeten dicht op de markt zitten , zodat de gebruikersbehoeften ten volle effect kunnen sorteren op ontwerpen.
- Wanneer meerdere parallelle en sequentiële prototyping mogelijk is, heeft het duidelijke voordelen > Meestal te duur.
> In industrieën met grote ontwikkelings- en prototypingkosten - en daardoor aanzienlijke onomkeerbaarheid - en waar innovatie van het productconcept eenvoudig is, zou men verwachten dat de kans klein is dat de innovator aan het eind van de voorbereidingsfase als winnaar of winnaar uit de bus komt.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat zijn de kenmerken van de Paradigmatisch stadium:?
Eerst:
- In de voorbereidingsfase komen complementaire assets niet op grote schaal voor.
- Rivaliteit is gericht op het identificeren van het ontwerp dat dominant zal zijn.
- De productievolumes zijn laag en er is weinig winst te behalen bij het inzetten van gespecialiseerde assets, aangezien schaalvoordelen niet beschikbaar zijn en de prijs geen belangrijke concurrentiefactor is.
- Naarmate het toonaangevende ontwerp of ontwerpen bekend worden zullen volumestijgingen en mogelijkheden voor schaalvoordelen bedrijven ertoe aanzetten om zich te gaan richten op massaproductie door gespecialiseerde werktuigen en apparatuur en mogelijk ook gespecialiseerde distributie aan te schaffen.
Dan:
- Eilanden van gespecialiseerd kapitaal zullen beginnen te verschijnen in een industrie, die anders een zee van algemene doeleinden productie-apparatuur omvat.
Tot slot:
- Naarmate de concurrentievoorwaarden beginnen te veranderen en de prijzen steeds minder belangrijk worden, wordt de toegang tot aanvullende activa echter van cruciaal belang.
- Aangezien de kerntechnologie gemakkelijk te imiteren is, gaat men ervan uit dat commercieel succes schommelt op toegang tot complementaire assets
- Het is op dit moment dat gespecialiseerde en co-gespecialiseerde activa van cruciaal belang worden
- Generalistische assets zijn makkelijk aan te komen en weinig risicos aan verbonden
- Gespecialiseerde assets daarentegen brengen aanzienlijke onkosten met zich mee en zijn niet gemakkelijk contractueel toegankelijk, aangezien de risico’s aanzienlijk zijn voor de partij die de specifieke investering doet.
- Zelfs wanneer de innovator niet wordt geconfronteerd met situaties waarin concurrenten of potentiële concurrenten zeggenschap hebben over essentiële activa, kan de innovator nog steeds worden benadeeld.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Hoe onderscheid figuur 6 generic assets, specialized assets en co-specialised assets?
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Figuur 5 welke complementaire assets voor innovatie worden onderscheden?
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat is het probleem met de Channel strategy?
- Er zijn een groot aantal mogelijke channels die gebruikt kunnen worden.
- Het is goed om te erkennen dat de verscheidenheid aan middelen en competenties waartoe toegang moet worden verkregen, waarschijnlijk vrij groot zal zijn, zelfs voor slechts bescheiden complexe technologieën.
- Volledige integratie is waarschijnlijk onnodig en onbetaalbaar duur.
- Anderzijds zou de innovator kunnen proberen toegang te krijgen tot assets via contractuele relaties
- Het stelt de innovator soms bloot aan verschillende gevaren en afhankelijkheden die hij wellicht wil vermijden.
- Tussen de volledig geïntegreerde en volledige contractuele uitersten zijn er talloze tussenvormen
- Het stelt de innovator soms bloot aan verschillende gevaren en afhankelijkheden die hij wellicht wil vermijden.
- Er zijn twee uitersten van het continuüm van mogelijke kanalen om complementaire assets te verwerven; dit zijn contractual modes and integration modes.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat is het probleem met de Channel strategy?
Wat is de contractual modes?
- De innovator hoeft vooraf geen kapitaaluitgaven te doen die nodig zijn voor de bouw of aankoop van de asset in kwestie.
- Dit vermindert zowel de risico’s als de kasbehoeften.
- Het is waarschijnlijk de beste strategie als:
- in een strakke tight appropriability regime en waar complementaire assets beschikbaar zijn voor levering
- In partnerschap is kennisoverdracht snel
- De term strategische samenwerking is bedacht om het te beschrijven. > strategic partnering = arms lenght
= In an arm’s length transaction is a [transaction in which the buyers and sellers of a product act independently and have no relationship to each other. The concept of an arm’s length transaction allows the market to ensure that both parties in the deal are acting in their own self-interest and are not subject to any pressure or duress from the other party. It also assures third parties that there is no collusion between the buyer and selle
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat is het probleem met de Channel strategy?
Wat is de contractual modes?
Criticism: waarom is de huide euphoria over strategic partnering misschien misplaatst? Nuance?
Risico’s:
- Het risico bestaat dat de partner niet presteert volgens de perceptie die de innovator heeft van wat het contract vereist;
- De partner de technologie van de innovator imiteert en probeert te concurreren met de innovator. die de innovator niet kan beschermen. De innovator zal dan ontdekken dat hij een concurrent heeft gecreëerd die beter gepositioneerd is dan de innovator om van de marktkansen te profiteren.
2.2
Teece, D.J. (1986), “Profiting from Technological Innovation: Implications for Integration, Collaboration, Licensing and Public Policy,” Research Policy, 15(6): 285–305.
Wat is het probleem met de Channel strategy?
Wat is de contractual modes?
Wanneer zijn partnerschapsstrategieën ideaal ?
- Als de technologie van de innovator goed beschermd is
- Als de partner een “generieke” capaciteit van vele potentiële partners moet leveren, zal de innovator in staat zijn om de overhand te houden en tegelijkertijd de kosten van duplicatie van downstreamcapaciteit te vermijden. Z