Lees 1 Flashcards

(52 cards)

1
Q

(de) werknemer

A

l’employé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(de) werkgever

A

l’employeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(het) vet – (de) vetten

A

les graisses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(de) nieuwbouw

A

nouveau batiment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(de) open bebouwing

A

les batiments ouverts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(de) bouwgrond

A

le terrain de construction, le sentier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(de) armoede

A

la pauvreté

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(het) bewustzijn

A

la conscience
zich bewust zijn van iets
bewust bezig zijn met iets
tijd besteden aan iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(de) oproep

A

l’appel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(de) inrichting

A

l’institution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(de) onderaannemer

A

le sous traitant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de) elektrische step

A

le scooter électrique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

(de) vloeistof

A

le liquide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bewust

A

consciemment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fel

A

haut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vergelijken

A

comparer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

uitbreiden

A

étendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

iemand herkennen

A

reconnaitre qlqn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

iets onthouden

A

se rappeler de qlq chose

moeilijk op je wworden kunnen komen

een vlucht missen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

(de) ochtendmens

A

Iemand die zich ’s ochtends (= ‘s morgens) op zijn best voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(de) gelegenheid

A

De mogelijkheid, de opportuniteit

22
Q

(het) tijdschrift

A

le magazine

Het weekblad, het maandblad

23
Q

(de) telefonische oproep

A

Je wordt gebeld

24
Q

rennen

25
zich iets voorstellen
Zich een beeld vormen van iets | imaginez qlq chose
26
zich ergeren aan iets
etre ennuyeux par qlq chose | Zich storen aan iets
27
wakker liggen van iets
se réveiller de qlq chose | Zich zorgen maken over iets
28
tijd verspillen aan iets
Tijd verliezen aan iets
29
De les is afgelopen
De les is gedaan
30
De deur is dichtgevlogen (dichtvliegen) en ik had mezelf buitengesloten (zichzelf buitensluiten).
ok
31
- Wat betekent “Ik ben aan vakantie toe”?
Ik heb vakantie nodig
32
 ergens aan toe zijn
iets nodig hebben
33
ergens nog niet aan toe zijn
ergens nog niet klaar voor zijn Bv. “Kinderen kijken naar tv-programma’s waar ze nog niet aan toe zijn” (ne sont encore pret à rien)
34
(het) verlangen:
iets wat je heel graag wilt, waar je passioneel naar streeft
35
de hedonist
(= de genotzoeker
36
1. Genotzoeker (de)
e. Iemand die wil genieten
37
2. Armoedzaaier (de)
d. Iemand die door en door arm is
38
3. Kick (de)
h. Een sensatie, een sterk gevoel van plezier en kracht, iets wat jou stimuleert
39
4. Parafiel (de)
f. Iemand met een afwijkende seksuele voorliefde (bv. Pedofilie, zoöfilie)
40
5. Streven (het)
g. Het doel
41
6. Reisbestemming (de)
b. De plaats waar we naartoe reizen
42
7. Afknapper (de)
a. Iets wat teleurstelt, is een …
43
8. Financiële kater (de)
c. Het feit dat je je niet goed voelt omdat je veel geld hebt uitgegeven
44
1. Streven naar iets
d. Met inspanning proberen te bereiken
45
2. Iets beseffen
c. Zich iets realiseren; zich bewust zijn van iets
46
3. Weerspiegelen in
a. Reflecteren, weergeven
47
4. Krimpen – kromp – is gekrompen
d. Met inspanning proberen te bereiken
48
1. Het is pure waanzin.
e. Je wordt er gek van | c'est de la pure folie
49
2. Op het gemak
d. rustig
50
3. Je hebt prijs
a. Er is iets negatiefs gebeurd / je moet iets negatiefs doen (ironisch)
51
4. Met alles erop en eraan
b. compleet
52
5. Achterstallig
c. Iets wat … is, had eerder moeten gebeuren | bv. Achterstallige factuur: een factuur die je eigenlijk een maand geleden had moeten betalen