Lernbox 2 DU—>NL Flashcards
(48 cards)
1
Q
bekommen
A
Krijgen
2
Q
enthalten
A
Bevatten
3
Q
das Gerät
A
Het apparaat
4
Q
die Heizung
A
De verwarming
5
Q
den Müll trennen
A
Het afval scheiden
6
Q
die Mülltonede
A
De afvalcontainer
7
Q
niedrig
A
Laag
8
Q
die Papiertüte
A
Het papieren zakje
9
Q
sauber
A
Schoon
10
Q
schmutzig
A
Vies
11
Q
unterschiedlich
A
Verschillend
12
Q
werfen
A
Gooien
13
Q
Damals
A
Toen
14
Q
faul
A
Lui
15
Q
häufig
A
Vaak
16
Q
niemals
A
Nooit
17
Q
oft
A
Vaak
18
Q
riesig
A
Reusachtig
19
Q
schlieBlich
A
Ten slotte
20
Q
umweltfreundlich
A
Milieuvriendelijk
21
Q
verbauchen
A
Verbruiken
22
Q
versprechen
A
Beloven
23
Q
weder……noch
A
noch……noch
24
Q
wegziehen
A
Wegtrekken
25
aufpassen
Opletten
26
bald
Binnenkort
27
einfach
Gewoon
28
Einkäufe machen
Boodschappen doen
29
sich freuen auf
Zich verheugen op
30
frisch
Vers
31
Gassi gehen
Uitlaten
32
genau
Precies
33
die Judgenlichen
De jongeren
34
reichen
Voldoende zijn
35
trotz
Ondanks
36
wunderbar
Prachtig
37
anfassen
Aanraken
38
der Forscher
De onderzoeker
39
das Geräusch
Het geluid
40
herausfinden
Ontdekken
41
jedoch
Echter
42
jetzt
Nu
43
laut
Hard
44
schlimm
Erg
45
schon
Al
46
schützen vor
Beschermen tegen
47
der Tierschützer
De dierenbeschermer
48
die Umwelt
Het milieu
