les-1 Flashcards
(190 cards)
1
Q
l’adjoint
A
de adjunct
2
Q
het advies
A
le conseil
3
Q
l’analogie
A
de analogie
4
Q
pauvre
A
arm
5
Q
l’article
A
het artikel
6
Q
l’accident de voiture
A
het auto-ongeval
7
Q
la base
A
de basis
8
Q
l’entreprise
A
het bedrijf
9
Q
l’accident de travail
A
het bedrijfongeval
10
Q
la jambe
A
het been
11
Q
le début
A
het begin
12
Q
la gestion/politique
A
het beleid
13
Q
le message
A
het bericht
14
Q
le métier
A
het beroep
15
Q
l’officier de carrière
A
de beroepsofficier
16
Q
la protection
A
de bescherming
17
Q
la décision/résolution ou l’arreté/décret
A
het besluit
18
Q
la bière
A
het bier
19
Q
la feuille
A
het blad
20
Q
la bouée
A
de boei
21
Q
le livre
A
het boek
22
Q
l’arbre
A
de boom
23
Q
l’assiette
A
het bord
24
Q
l’incendie
A
de brand
25
le pain
het brood
26
l'averse
de bui
27
le quartier
de buurt
28
le café
het café
29
le chrétien
de christen
30
le comité
het comité
31
le commandement
het commando
32
la coopération
de coöperatie
33
la coordiantion
de coördinatie
34
la coparentalité
het co-ouderschap
35
la partie
het deel
36
le dépot
het depot
37
le dessert
het desser
38
l'animal
het dier
39
la mort
de dood
40
le tour
de draai
41
le deux-points
het dubbele punt
42
la langue allemande
het Duits
43
l'allemand
de Duitser
44
het Duitsland
l'Allemagne
45
la sieste
het dutje
46
la poussée
de duw
47
l'unité
de eenheid
48
le siècle
de eeuw
49
l'oeuf
het ei
50
la fin
het einde
51
le jour férié
de feestdag
52
les fruits
het fruit
53
la soirée de gala
de gala-avond
54
le masque anti-gaz
het gasmasker
55
le trou
het gat
56
le domaine/territoire
het gebied
57
le comportement
het gedrag
58
le bruit/son
het geluid
59
le sujet de conversation
het gespreksonderwerp
60
le cas
het geval
61
le combat/bataille
het gevecht
62
le pilote de chasse
de gevechtspiloot
63
le poids
het gewicht
64
le verre
het glas
65
le degré
de graad
66
le légume
de groete
67
de groet
le salut
68
petit snack/ collation/morceau
de hap
69
l'origine
de herkomst
70
l'hindouisme
het hindoeïsme
71
la cabane/ la cage
het hok
72
la hauteur/ altitude
de hoogte
73
le bois
het hout
74
l'individu
het individu
75
l'insecte
het insect
76
la Yougoslavie
het Joegoslavië
77
le peigne
de kam
77
l'enfant
het kind
77
le son
de klank
77
l'accent
de klemtoon
78
le climat
het klimaat
79
le réchauffement climatique
de klimaatopwarming
80
le coup/détonation
de knal
81
le bol/récipient
de kom
82
la virgule
de komma
83
le trait d'union
het koppelteken
84
l'article de journal
het krantenartikel
85
le lion
de leeuw
86
la majeure partie
het leeuwendeel
87
l'armée
het leger
88
la cuillière
de lepel
89
la vie
het leven
90
la devise de vie
het levensmotto
91
la lumière
het licht
92
le chagrin d'amour
het liefdesverdriet
93
le cadavre
het lijk
94
la partie de gauche
het linkerdeel
95
la lune
de maan
96
la mesure
de maatregel
97
le lit de massage
het massage-bed
98
la prière de masse
het massa-gebed
99
le co-organisateur
de medeorganisator
100
la mouette
de meeuw
101
le couteau
het mes
102
le million
het miljoen
103
le messe
de mis
104
le crime
de misdaad
105
la devise
het motto
106
le musée
het museum
107
l'organisation du traité de l'atlantique nord
de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
108
la formation des officiers
de officiersopleiding
109
le sujet
het onderwerp
110
l'accident
het ongeval
111
le déploiement/épanouissement
de ontplooiing
112
l'oreille
het oor
113
la victime de guerre
het oorlogsslachtoffer
114
l'origine
de oorsprong
115
le fait d'etre parent
het ouderschap
116
le service publique
de overheidsdienst
117
le député/ parlementaire
het parlementslid
118
le président du parlement
de parlementsvoorzitter
119
le pétrole
de petroleum
120
le principe
het principe
121
le camarade de promotion
de promotiegenoot
122
la pointe
de punt
123
le point
het punt
124
la fenetre
het raam
125
le gouvernement
de regering
126
la paille
het rietje
127
la composition
de samenstelling
128
les dégats
de schade
129
le bateau
het schip
130
la trotteuse
de secondewijzer
131
la saison
het seizoen
132
le bonbon
het snoep
133
la pierre
de steen
134
l'étoile
de ster
135
la bande
de strook
136
le morceau
het stuk
137
le tonneau/ la tonne
de ton
138
le son intermédiaire
de tussenklank
139
le doute/ hésitation
de twijfel
140
l'exploitant
de uitbater
141
l'expression
de uitdrukking
142
la dépense
de uitgave
143
l'échappement
de uitlaat
144
le point d'exclamation
het uitroepteken
145
l'uniforme
het uniform
146
het vee
le bétail
147
ONU
VN
148
le traité/ accord
het verdrag
149
la différence
het verschil
150
le véhicule
het voertuig
151
le président
de voorziter
152
la forme
de vorm
153
le point d'interrogation
het vraagteken
154
la paix
de vrede
155
la voiture
de wagen
156
l'arme
het wapen
157
la roue
het wiel
158
la blessure
de wonde
159
le mot
het woord
160
la marine
de zeemacht
161
séparé, isolé
apart
162
brutal/grossier
bot
162
capable
bekwaam
163
sourd(son)
dof
164
triste
droevig
165
sérieux
ernstig
166
solide,bon/gros
flink
167
rapidement
gauw
168
heureux
gelukkig
169
géographique
geografisch
170
comique
komisch
171
vide
leeg
172
paresseux
lui
173
niet-dodelijk
non mortel
174
immédiat
onmiddelijk
175
pourri
rot
176
sympa
tof
177
lent
traag
178
responsable
verantwoordelijk
179
étonné/surpris
verbaasd
180
mauvais/faux
verkeerd
181
avant-dernier
voorlaatste
182
pacifique
vreedzaam
183
faible
zwak
184
partout
overal
185
tout à l'heure
straks
186
tot
vroeg
