Les 1 - Como vai Flashcards
(48 cards)
1
Q
een persoon, iemand
A
uma pessoa
2
Q
heel goed
A
muito bem
3
Q
luistert u eens
A
olhe
4
Q
Wilt u niet een kopje koffie?
A
Não quer um café?
5
Q
prima, het is goed
A
está bem
6
Q
alstublieft
A
por favor
7
Q
dus, nou
A
então
8
Q
nietwaar?
A
não é?
9
Q
nog, nog steeds
A
ainda
10
Q
het adres
A
a morada
11
Q
nu
A
agora
12
Q
weten
A
saber
13
Q
worden
A
ser
14
Q
hebben
A
ter
15
Q
de kat
A
o gato
16
Q
geweldig
A
óptimo
17
Q
vriendelijk
A
simpático
18
Q
slot, einde
A
o fim
19
Q
tuin
A
o jardim
19
Q
dus
A
tão
20
Q
zo
A
assim
21
Q
geluid
A
o som
22
Q
ik ben
A
(eu) sou
23
Q
je bent
A
(tu) és
24
hij is
(ele/ela/você) é
25
wij zijn
(nós) somos
26
jullie zijn
(vós) sois
27
zij zijn
(eles/elas/vocês) são
28
ik heb
tenho
29
je hebt
tens
30
hij heeft
tem
31
wij hebben
temos
32
jullie hebben
tendes
33
zij hebben
têm
34
ik weet
sei
35
je weet
sabes
36
hij weet
sabe
37
wij weten
sabemos
38
jullie weten
sabeis
39
zij weten
sabem
40
ik wil
quero
41
je wilt
queres
42
hij wil
quer
43
wij willen
queremos
44
jullie willen
quereis
45
zij willen
querem
46
tot
até
47
morgen
amanhã