Les 17 : Vaste voorzetsels, belangrijkste combinaties Flashcards
(48 cards)
1
Q
zich amuseren …
A
met
2
Q
praten …
A
met
3
Q
Eindigen
A
met
4
Q
Rekenen
A
op
5
Q
Schrijven
A
naar
6
Q
je ogen sluiten
A
voor
7
Q
zich het hoofd breken
A
over
8
Q
Gek zijn
A
Op/van
9
Q
Streven
A
naar
10
Q
Als de dood zijn
A
voor
11
Q
Denken
A
aan
12
Q
Blij zijn
A
met
13
Q
Houden
A
van
14
Q
Dol zijn
A
op
15
Q
Deelnemen
A
aan
16
Q
Wachten
A
op
17
Q
Akkoord zijn
A
met
18
Q
bestand zijn
A
tegen
19
Q
De aandacht vestigen
A
op
20
Q
Afkerig zijn
A
van
21
Q
Lak hebben
A
aan
22
Q
Op je hoede zijn
A
voor
23
Q
Een beroep doen
A
op
24
Q
Deel uitmaken
A
van
25
Medelijden hebben
met
26
Mengen
met
27
veroordelen
tot
28
Klagen
over
29
Zorgen
voor
30
Verlangen
naar
31
Verrassen
met
32
Interesseren
in/voor
33
Zich verdiepen
in
34
Op de hoogte zijn
van
35
benieuwd zijn
naar
36
vat hebben
op
37
Beginnen
met
38
Bezorgd zijn
over/om
39
Tevreden zijn
met
40
Uitkijken
naar
41
Recht hebben
op
42
Onder de indruk zijn
van
43
Baat hebben
bij
44
Protesteren
tegen
45
Aanleg hebben
voor
46
feliciteren
met
47
Zich bekommeren
om
48
Zuinig zijn
met