Les 17 : Vaste voorzetsels, belangrijkste combinaties Flashcards
1
Q
zich amuseren …
A
met
2
Q
praten …
A
met
3
Q
Eindigen
A
met
4
Q
Rekenen
A
op
5
Q
Schrijven
A
naar
6
Q
je ogen sluiten
A
voor
7
Q
zich het hoofd breken
A
over
8
Q
Gek zijn
A
Op/van
9
Q
Streven
A
naar
10
Q
Als de dood zijn
A
voor
11
Q
Denken
A
aan
12
Q
Blij zijn
A
met
13
Q
Houden
A
van
14
Q
Dol zijn
A
op
15
Q
Deelnemen
A
aan
16
Q
Wachten
A
op
17
Q
Akkoord zijn
A
met
18
Q
bestand zijn
A
tegen
19
Q
De aandacht vestigen
A
op