les 2 Flashcards

(25 cards)

1
Q

variabele

A

een kenmerk van een persoon, omgeving of situatie die kan variëren of andere waarde kan aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voorbeelden van variabelen

A

lengte, bloeddruk, lichaamstemperatuur, pijn, haarkleur, angst, ras, geslacht, geloofsovertuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar moet een variabele aan voldoen?(3)

A
  • meetbaar
  • vertrouwbaar
  • objectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 relaties tussen variabelen + uit;eg

A
  • onafhankelijke variabele –> veroorzaakt de verandering
  • afhankelijke variabele –> verandert onder invloed van de onafhankelijke variabele
  • interveniërende variabele –> wordt door een variabele beïnvloed en beïnvloedt zelf een andere variabele
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

naam van de fout als 1 onderzoeker iets onderzoekt

A

intra-observerfout = 1 onderzoeker doet op verschillende manieren onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

naam van de fout als een team van onderzoekers iets onderzoeken

A

inter-observerfout = verschil tussen 2 verschillende onderzoekers, er wordt op verschillende manieren gemeten/onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 manieren om bestaande instrumenten te zoeken

A
  • via literatuuronderzoek
  • huidig onderzoek kan goed gekoppeld worden aan voorgaand onderzoek
  • auteursrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ander woord voor voor-onderzoek

A

piloot onderzoek = testen of het gekozen instrument de vraag beantwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

keuze van methode wordt bepaald door; (3)

A
  • onderzoeksvraag
  • hoeveelheid kennis over het onderwerp
  • limitaties van onderzoek; prijs, tijd + onderzoekers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

keuze van een instrument (2)

A
  • bruikbaarheid

- betrouwbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bruikbaarheid (3)

A
  • afweging kosten en beschikbaarheid
  • afweging met populatie
  • training onderzoeker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

betrouwbaarheid betekenis + kenmerken

A

waarnemingen die onder dezelfde omstandigheden herhaald dezelfde uitkomsten geven

  • stabiliteit
  • gelijkwaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe wordt betrouwbaarheid berekend? (3)

A
  • wordt bepaald aan de hand van een correlatie procedure
  • percentage scoren tussen beoordelaars
  • betrouwbaarheid van een instrument moet continu getest worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

validiteit

A

het vermogen van het instrument om gegevens te verzamelen die het bedoelt te verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stelling; validiteit kan bestaan zonder betrouwbaarheid

A

fout; niet valide zonder betrouwbaarheid, wel betrouwbaarheid zonder valide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fouten in een onderzoek(5)

A
  • keuze van de populatie of steekproef
  • keuze van het instrument
  • omgevingsfactoren
  • gebruik van het instrument
  • externe variabelen
17
Q

externe variabelen

A

variabelen die de kans op de onderzoeksvertekening verhogen

18
Q

4 meetniveaus

A
  • nominaal
  • ordinaal
  • interval
  • ratio
19
Q

nominaal

A

het laagste meetniveau, data krijgen een naam zonder dat de codering een grootte aangeeft

20
Q

dichotoom

A

voorbeeld van nominaal –> tweecijfer gegeven; bv geslacht; man of vrouw

21
Q

ordinaal

A

data kunnen in categorieën worden ingdeeld en in een rangorde worden gezet –> volgorde heeft betekenis

22
Q

interval

A

data kunnen in categorieën worden ingedeeld, in een rangorde worden gezet en de afstand tussen de rangen kan precies aangegeven worden

23
Q

verwerking van interval (3)

A
  • verschil berekenen
  • gemiddelde berekenen
  • niet delen of vermenigvuldigen
24
Q

ratio

A

data kunnen in categorieën ingedeeld worden, in een rangorde worden gezet, de afstand tussen rangen kan precies aangegeven worden en een ‘echt’ of natuurlijk nulpunt kan worden vastgesteld

25
verwerking van ratio
- verschil berekenen - gemiddelde berekenen - niet delen of vermenigvuldigen